Dit is de inleiding bij 'Maar waar kom je écht vandaan?' van Robert Vuijsje: gesprekken over afkomst met 100 landgenoten
*
De autochtone Nederlanders die zich sinds kort afvragen waarom ze ineens wit moeten worden genoemd terwijl ze toch gewoon blank waren.
De jonge Nederlandse Marokkanen die niet alleen rekening moeten houden met het meedogenloze oordeel van de Hollanders, maar ook van wat zogenaamd hun eigen mensen zouden zijn.
De inwoners van Brabant of Friesland die zich helemaal geen Hollanders voelen, maar wel zo worden genoemd omdat het een handige aanduiding is voor autochtone Nederlanders.
De Nederlandse Surinamers en Antillianen die sinds 11 september 2001 lijdzaam hebben moeten toezien hoe Nederlandse Turken en Marokkanen een monopolie kregen op gediscrimineerd worden. Waarom ging het alleen nog maar over de moslims?
Alsof wíj het niet meer moeilijk hebben in dit land.
De Nederlandse Turken en Marokkanen die sinds de opkomst van Black Lives Matter denken: wat is dit, het ging in dit land toch over ónze discriminatie?
De Hollanders die sinds Black Lives Matter denken: wat is nu eigenlijk het probleem, waarom moet ik ineens veranderen, het ging toch goed hier?
De Nederlanders met roots op Aruba, Bonaire, Curaçao of Sint Maarten die geen Antillianen willen worden genoemd omdat het een koloniale term is.
De ingewikkelde relatie tussen Nederlandse Afro-Surinamers en Ghanezen, met als ingrediënten: pesten, onderlinge discriminatie en slavenhandel.
De Nederlandse Afro-Surinamers die, tot woede van de Hindoestanen, Javanen en Chinezen, in het nationale debat van dit land het hele podium voor zichzelf hebben opgeëist.
Nederlanders met een oorsprong in Marokko en Turkije, twee landen die nergens anders ter wereld iets met elkaar te maken hebben, die tot hun verbazing in Nederland worden gezien als hetzelfde volk.
Alle andere Noord-Afrikanen, van Egyptenaren tot Algerijnen en Tunesiërs, die in Nederland voor het gemak Marokkanen worden genoemd.
En natuurlijk de joden, die wanhopig duidelijk proberen te maken: hallo, wij zijn er ook nog. Wij hebben zelfs het unieke voorrecht om door iedereen te worden gehaat, maar niemand die het meer wil zien.
Sinds de zomer van 2014 praat ik voor de Volkskrant iedere week met een Nederlander over zijn of haar afkomst. Die gesprekken worden, volgens modern gebruik, verschillend beoordeeld. Vanaf de extreme rechterzijde bezien ben ik een naïeve sukkel en een allochtonenknuffelaar. De extreme linkerkant vraagt zich af waarom een geprivilegieerde witte man als ik mensen van kleur mag ondervragen over een onderwerp waar ik niets van af kan weten. Zelf probeer ik via de honderd gesprekken in dit boek een verhaal te vertellen dat met de dag gelaagder, ongemakkelijker en diffuser wordt.
De meeste gesprekken gingen over de niet-Nederlandse afkomst van de geïnterviewde en welke rol die speelde in het dagelijks leven. Al snel werd duidelijk dat die voor alle gesprekspartners een rol speelde, of ze dat wilden of niet. Grof gezegd: aan de ene kant van het spectrum bevinden zich de landgenoten die de hele dag over niets anders lijken na te denken dan hun afkomst. Aan de andere kant, en zij bevinden zich meestal hoog op de maatschappelijke ladder, zijn daar de Nederlanders die niet willen worden aangesproken op de migratie van hun (voor)ouders. Maar ook deze laatste categorie wordt gedwongen zichzelf tot dit onderwerp te verhouden.
Waar een autochtone Nederlander naar waarheid kan zeggen dat hij nooit een reden heeft gehad om na te denken over zijn afkomst, daar bestaat die luxe niet voor Nederlanders met een migratieachtergrond, zoals de recentste officiële benaming luidt. Zelf vind ik, geloof ik, dat zwartharige Nederlanders een overzichtelijkere term is.
Tussen de twee hierboven genoemde karikaturale extremen bestaan vele, soms subtiel van elkaar verschillende gradaties. De honderd mooiste voorbeelden daarvan zijn verzameld in dit boek. De titel verwijst natuurlijk naar de dialoog die iedere zwartharige Nederlander uit het hoofd kent. Steeds weer dezelfde vraag: waar kom je vandaan? Gevolgd door: nee, waar kom je écht vandaan?
Zelf kreeg ik deze twee vragen vooral in mijn jonge jaren, toen ik nog zwart haar had. De eerste vraag beantwoordde ik dan met: ik kom uit Amsterdam. Maar wat moest ik antwoorden op die andere? Mijn vader heeft een Nederlands-joodse vader en een autochtoon Nederlandse moeder. Mijn moeder heeft twee joodse ouders en is geboren in New York. Haar ouders werden geboren in Egypte en Israël, destijds Palestina geheten. En hun ouders kwamen uit Polen en Oekraïne. De vraag waar ik echt vandaan kom, beantwoordde ik daarom meestal met: ik ben joods. Dat leek me de simpelste verklaring voor de vraag waarom ik niet voldeed aan het beeld van hoe een Nederlander er kennelijk uit hoort te zien.
In mijn jonge jaren, toen de Tweede Wereldoorlog nog niet zo lang geleden was, leek het ook duidelijker dat een jood iets anders is dan een autochtone Nederlander, of zoals het tegenwoordig heet: een witte Nederlander. Ik vermoed dat hier de oorsprong ligt voor mijn interesse in dit onderwerp. In de familie van mijn vader hadden mijn opa en zijn drie broers de oorlog overleefd. Drie van de vier broers konden vrijwel nergens anders over praten. Uit de verhalen die zij vertelden trok ik de conclusie: wanneer het erop aankomt, horen wij kennelijk niet bij de witte Nederlanders.
En in de familie van mijn moeder, die als volwassene naar Nederland verhuisde en de taal spreekt met een buitenlands accent, is het helemaal moeilijk om de vraag te beantwoorden: maar waar kom je echt vandaan? In vier generaties ben ik de eerste die kinderen krijgt in het land waar ik zelf ben geboren. Wanneer wordt gevraagd waar ik echt vandaan kom, moet ik dan een land noemen? Ik ben hier geboren en voel me Nederlands, meer dan ik me met welk ander land dan ook verbonden voel. Maar ik weet ook dat ik als jood net zo goed in een ander land geboren had kunnen worden. Als kind vroeg ik verontwaardigd aan mijn ouders: dus papa kwam uit Amsterdam en mama uit New York, en jullie kozen voor Amsterdam?
Tijdens de honderd gesprekken in dit boek leidde het weleens tot een spraakverwarring. Hoe ik mezelf zie – dat beeld komt niet altijd overeen met hoe mensen zoals ik tegenwoordig worden gezien, in dit geval door andere minderheden. Mijn gesprekspartners zeiden: wat goed dat jij, als witte Nederlander, je hier zo voor interesseert. Of ze merkten op: o ja, het komt natuurlijk door je zwarte vrouw, daarom ben jij hier zo mee bezig.
Ik zei dan voorzichtig: nou eh, mijn halve familie is uitgemoord in dit land, vanwege hun afkomst, net als meer dan driekwart van de mensen zoals ik en dat gebeurde vijfentwintig jaar voordat ik werd geboren – daarom ben ik van huis uit geïnteresseerd in de vraag hoe mensen met elkaar samenleven. Wat ik eigenlijk zou moeten zeggen en hopelijk denk ik daar de volgende keer aan: als jood zit ik overal tussenin, wij horen nergens bij, niet eens bij de andere minderheden, dus ik denk dat ik de verhalen uit dit boek moet kunnen begrijpen.
En dan wordt het nog ingewikkelder. Aan mij werd gevraagd waar ik echt vandaan kwam omdat mensen het echt niet wisten. Mijn debuutroman ging over een jood die eruitziet als een Marokkaan. Het was geen toeval dat ik daarover wilde schrijven. Bij mijn oudste zoon zie ik nu hetzelfde gebeuren: ook hij wordt aangezien voor een Marokkaan. Zijn moeder, mijn ex-echtgenote, komt uit Brazilië. Wanneer aan Sonny wordt gevraagd waar hij echt vandaan komt, zegt hij, tot mijn grote woede: uit Brazilië. Ik roep dan: waarom zeg je niet dat je joods bent? Je denkt toch niet dat je het zwarte haar alleen van je moeder hebt?
In de zomer van 2019 speelde hij op het balkon van zijn huis in Amsterdam-Zuid. Het was de eerste keer dat hij een avond alleen thuis mocht zijn. Sonny was destijds bijna dertien, maar ziet er ouder uit. Het balkon ligt aan de achterkant van het huis. Omdat de woningbouwvereniging daar aan het werk was, stonden er steigers. In de schemering van de zomeravond was mijn zoon van het balkon op de steiger gestapt, dat is wat jongetjes kunnen doen als ze aan het spelen zijn. Tot uit een van de ramen in de binnentuin een geweer op hem werd gericht door een buurman die riep: ‘Jij hoort hier niet.’
Sonny sprong terug naar binnen en belde 112. Een paar weken later, tijdens het mediationgesprek met de wijkagent, hoorden we dat het ging om een windbuks die dezelfde avond nog door de politie in beslag was genomen. De buurman vertelde lachend dat hij dit wapen had ‘gepresenteerd’ omdat hij mijn zoon aanzag voor een inbreker.
Ik herinner me hoe ontspannen en relativerend de buurman vertelde over een incident waarbij hij een twaalfjarig kind onder schot had gehouden. Eigenlijk zag hij nog steeds niet dat hier iets verkeerds was gebeurd. En zijn uitroep dat mijn zoon ‘hier niet hoort’ terwijl die bij zijn eigen balkon aan het spelen was? Volgens de buurman bedoelde hij natuurlijk dat een inbreker niet op die steiger hoorde te staan, het had niets te maken met het donkere uiterlijk van mijn zoon.
Tijdens die mediation moest ik denken aan een paar jaar eerder, toen ik zelf in contact kwam met een politieagent. Alleen was dat niet in Nederland, maar in de Verenigde Staten. In Memphis, Tennessee, om precies te zijn.
Als kind ging ik bijna ieder jaar op vakantie naar de ouders van mijn moeder, in New York. Ze woonden in een deel van de Bronx dat eerst joods was, tot daar Afro-Amerikanen kwamen wonen en alle joden verhuisden. Behalve mijn grootouders. Jaren later kwam ik als uitwisselingsstudent aan de University of Memphis ook terecht in een Afro-Amerikaans gezelschap. Op de Universiteit van Amsterdam zaten in die tijd niet of nauwelijks zwarte studenten. Pas in Memphis, een overwegend zwarte stad, zag ik: o ja, zij studeren natuurlijk ook.
Gregory werd een van mijn beste vrienden en we waren al twintig jaar geen student meer toen ik bij hem logeerde. Na een avond uit zat ik achter het stuur van mijn huurauto en miste de afslag naar de straat waar hij woonde, dus we moesten nog een rondje rijden. Dat de agent van de Memphis Police Department zijn zwaailichten aanzette om ons te laten stoppen, had waarschijnlijk te maken met de als vrouwen verklede mannen die in de buurt van Gregory’s huis zichzelf ‘s nachts op straat prostitueerden. De agent dacht dat wij aan het cruisen waren voor she-males.
De politieagent was wit, Gregory zwart en ik zat tussen ze in. Aan mijn kant van de auto vroeg de agent door het geopende raam of ik mijn rijbewijs wilde overhandigen. Het was na middernacht, bij het zien van de politieauto hadden alle she-males zich uit de voeten gemaakt, dus er was niemand in de buurt. Met een zaklantaarn scheen de agent de auto in en zei dat ook mijn bijrijder zijn rijbewijs moest afgeven. Gregory merkte nog op hoe ongebruikelijk dat was, aangezien hij niet achter het stuur zat.
Misschien duurde het in werkelijkheid tien minuten tot de politieagent terugkwam met onze rijbewijzen, maar voor ons leek het een uur. In de tussentijd waren we allebei te gespannen om een woord uit te brengen. Nadat we onze rijbewijzen hadden terug gekregen en de agent was weggereden, zei Gregory: ‘Bedankt.’
Ik vroeg waarvoor hij me bedankte.
‘Gewoon,’ zei hij. ‘Dat je erbij was. Ik weet niet wat er anders was gebeurd.’
Het incident met mijn zoon is nu een jaar geleden, maar er is weinig veranderd. Mijn hele leven woon ik al tussen Nederland en Amerika in. De Verenigde Staten zijn in alle opzichten een gewelddadiger en extremer land dan Nederland. Dat is logisch, Amerika was vanaf het begin een extreem en gewelddadig land. Vanuit Europa arriveerden immigranten die de oorspronkelijke bewoners lieten weten: dit land is nu van ons. In de eeuwen erna transporteerden ze onder dwang miljoenen Afrikanen om het land voor ze te bewerken, onder gruwelijke omstandigheden.
In het contact met de politieagent in Memphis, maar eigenlijk bij iedere sociale interactie in Amerika, zijn alle aanwezigen zich bewust van de geschiedenis en van de bepalende rol die deze permanente donderwolk ook vandaag nog speelt. Tijdens de mediation op het politiebureau in Amsterdam-Zuid werd niet alleen niet benoemd dat de buurman nooit op deze manier zou hebben gereageerd wanneer een blond buurjongetje op zijn eigen balkon had gespeeld – bij het ter sprake brengen van dit onderwerp werd zelfs stomverbaasd gereageerd. Nee, natuurlijk had het niets te maken met Sonny’s uiterlijk dat niet overeenkomt met dat van de gebruikelijke bewoner in Amsterdam-Zuid, hoe kon ik toch op dat idee komen?
Dezelfde haast kinderlijke reactie is nu in Nederland te zien, sinds de protesten, discussies en maatschappelijke ontwikkelingen die in gang werden gezet na, onder meer, de moord op George Floyd. Ook Nederland heeft een gewelddadige geschiedenis, alleen heeft die zich grotendeels afgespeeld in de overzeese gebieden, zowel in de landen die werden veroverd door de West-Indische Compagnie als de Oost-Indische Compagnie.
Etnisch geprofileerd worden door de politie, altijd je best doen om niet agressief of bedreigend of emotioneel dan wel hysterisch over te komen, steeds worden gezien als onderdeel van een groep en niet als een individu, een lager advies krijgen na de basisschool en in het algemeen worden ingeschat als minder slim, hardwerkend of hoogopgeleid – waarom is dit voor het zwartharige deel van Nederland allemaal zo vanzelfsprekend dat het niet eens hoeft te worden uitgesproken, terwijl dezelfde verschijnselen voor de meerderheid van Nederland in 2020 volkomen nieuw lijken te zijn?
Het verschil met Amerika, waar de oorsprong lag van deze mondiale beweging, is dat iedereen daar weet wat de kleur ‘wit’ betekent en welke historische betekenis ermee samenhangt. In Nederland lijkt het alsof nu pas voor het eerst ‘wit zijn’ wordt benoemd als een afkomst, waar ook nog eens negatieve eigenschappen aan kunnen worden toebedeeld, zoals racisme en discriminatie.
Minderheden zijn het allang gewend om als een groep te worden beoordeeld – en meestal niet op een positieve manier. Maar vanuit een groep die zichzelf altijd heeft gezien als de neutrale standaard wordt nu gedacht: wat is dit, waarom word ík aangesproken op een systeem met racistische elementen dat niet door mij eigenhandig is aangelegd? Wíj hebben hier toch jarenlang de dienst uitgemaakt en bepaald wat wel of niet acceptabel is, waarom zouden we ineens moeten luisteren naar andere stemmen? Waarom zouden zíj iets te zeggen mogen hebben over óns land?
De frictie en onrust over alles wat door Black Lives Matter in gang wordt gezet, het draait allemaal om ongemak over verandering. De verhalen van politieke partijen, in musea, bij standbeelden of straatnamen, in praatprogramma’s op de televisie – ze zijn hetzelfde gebleven, alleen worden ze nu getoetst aan een bredere en diversere standaard. En die verandering was niet voorzien. Liever was vastgehouden aan een toneelstukje waarin Nederland op wonderbaarlijke wijze het enige land ter wereld zou zijn waar nauwelijks of geen discriminatie bestaat.
Dan nog een snelle leeswijzer bij deze honderd verhalen. Ze zijn in chronologische volgorde geplaatst, van 2014 tot nu. Dat levert hier en daar een tijdsbeeld op. Zoals een van de geïnterviewden kort geleden opmerkte: nu wil iedereen zich juist uiten over de betekenis van hun afkomst in Nederland, maar vijf jaar geleden spraken we daar liever niet over. In de eerste jaren vertelden de geïnterviewden over de invloed van hun gemengde afkomst op leven en werk. De gesprekken maakten een ontwikkeling door. In de huidige tijd is het uitgangspunt geworden: oké, en hoe gaan we nu verder?
Kennelijk was ‘blank’ in 2014 nog een gangbare term, rond 2016 verschoof dat in bepaalde progressieve kringen naar ‘wit’. De citaten van de geïnterviewden worden weergegeven in hun eigen taal. Wanneer zij ‘blank’ zeggen, of ‘wit’ of ‘neger’ of ‘kankerjood’, dan is dat de term die zij in het gesprek gebruikten.
In de tweede helft van het boek vraag ik iedereen te kiezen tussen de woorden ‘wit’ en ‘blank’. Dat vraag ik omdat het een soort indicatie is voor waar zij staan in wat ik maar even de ‘cultuur oorlog du jour’ zal noemen. Eerder in het boek worden de geïnterviewden gevraagd naar hun mening over Zwarte Piet en Mohammedcartoons.
Ten slotte, een persoonlijke noot. Ik zie een belangrijk onderscheid tussen echte, legitieme problemen en theoretische discussies over vermeende racistische details die uiteindelijk vaak insignificant blijken te zijn. Het laatste heb ik in dit boek zo veel mogelijk proberen te vermijden. Voor een tragikomische beschrijving van dit spanningsveld – over wat er gebeurt wanneer het niet langer gaat om theorie, maar om de realiteit van de echte wereld – verwijs ik u graag naar mijn recentste roman, Salomons oordeel.
*
Meer over Maar waar kom je écht vandaan? lees je hier.