Loslaten
In de doodlopende straat, voor pension Andrea, parkeren we de auto. Het lijkt op een gewoon woonhuis, maar er staat ‘pension’ op. We hebben zeven uur gereden om in dit dorpje in de voormalige DDR aan te komen. Mijn vijftienjarige op de achterbank giechelt, slaakt kreetjes, beweegt met armen en benen. Ze weet niet meer hoe ze het heeft van de zenuwen. Ze zal haar online liefde - ze communiceert al maanden aan één stuk door met haar - eindelijk gaan ontmoeten. Het geheimzinnige meisje woont vierhonderd meter van pension Andrea en heeft gemeld dat ze er nu aankomt. NU. In het echt. Ook M en ik weten niet meer wat we moeten.
We besluiten de koffers vast uit de auto te halen en ons te melden. Het is een beetje gek om erbij te blijven staan kijken hoe de ontmoeting zich voltrekt. Al zouden we er graag bij zijn, eromheen lopen, en het moment, waar we toch alle drie naartoe geleefd hebben, fotograferen.
We binden onze mondkapjes voor en bellen aan. Binnen laat Frau Andrea ons het appartementje en de kamer zien. Beige, brandschoon en op elk nachtkastje een bijbel.
Ze zegt dat haar pension vol is, maar we zullen gedurende de vier nachten dat we daar verblijven nooit een andere gast zien of horen.
Buiten klinkt het gegil van mijn dochter die nu haar vriendin voor het eerst in levende lijve ziet. Ik wacht op het gillen van het meisje, maar dat blijft uit.
Frau Andrea zegt iets over Wurstsalat - het ontbijt - en ik gluur over de siervitrage. Coniferen. Buxusheggen. Aan de horizon ligt het Ertsgebergte.
In het Ertsgebergte zullen M en ik binnenkort rondjes wandelen, wachtend op een telefoontje. Een berichtje terug. Iéts. ‘Het meisje zal haar heus niet in stukken gesneden hebben,’ zal M dan tegen mij zeggen. Ter geruststelling.
Eenmaal weer buiten met de pensionsleutels is er niemand te bekennen. De zon zindert. Het is nog zeker vijfendertig graden.
‘We zijn haar nu al kwijt,’ zeg ik tegen M. ‘Verschwunden!’
We lopen naar het begin van de straat. Het is hier zo stil. Dit zal ons de komende dagen telkens weer opvallen. De mensen maken geen geluid. Er wordt niet gepraat, of gelachen. Uit geen enkele winkel klinkt muziek. Alles en iedereen lijkt in dit gebied in een doodse stilte verzonken.
Dan staan ze ineens voor onze neus. Mijn dochter straalt en springt om een dik gekleed - zwijgend - meisje heen.
‘Ik lach naar iedereen die ik tegenkom,’ zal ze later zeggen. ‘Dat kunnen de mensen wel gebruiken. Iedereen is hier verdrietig.’
‘Maar jij kunt ze echt niet allemaal opfleuren, hoor.’
‘Jawel!’ zegt ze, ‘dát kan ik dus wel.’
Hier begint het avontuur van M, mijn oudste dochter en mij. Een combinatie die ook nog eens nieuw is. Zo hebben ze elkaar nog maar één keer kort gezien, zo zijn we een kleine week met z’n drieën op reis.
Het is spannend om mijn vijftienjarige in een totaal andere sociale omgeving achter te laten dan zij gewend is. En dan wij gewend zijn. Met M - in plaats van met haar vader - voer ik steeds gesprekken over wat we moeten doen. Hoeveel vrijheid geven we haar? Wat mag wél en wat mag niet? Mag ze bij het meisje blijven logeren of nog niet?
‘s Avonds bij het eten hebben we het er met z’n drieën over. Ik kijk naar M en mijn vijftienjarige. Ze zitten alsof ze altijd al zo zitten. Ze praten alsof ze altijd al zo praten. Ik bespeur nergens ongemak. Dit kán dus allemaal ook gewoon, denk ik steeds.