Blootleggen #2: De eeuw van het escapisme
In april van dit jaar vonden complottheorieën over 5G en Corona elkaar en deden het, met brandende zendmasten tot gevolg. Toen ik de berichten over de oproer las, moest ik denken aan een interview uit 2014, waarin Alan Moore waarschuwde voor het gevaar van superheldenfilms. De Watchmen-auteur zei onder andere dat de fascinatie met superhelden onder groeiende aantallen volwassenen hem voorkwam als een escapisme, een kolossaal ‘nee’ tegen de overweldigende complexiteit van het moderne leven.
Hij noemde dat escapisme in cultureel opzicht catastrofaal, omdat superhelden culturele spoken uit een vorige eeuw zijn die niets in de onze te zoeken hebben – als er één eeuw nood heeft aan een stevige culturele identiteit, dan is het de onze wel, aldus Moore. De groeiende hang naar verdwijnen en ontsnappen leek hem te bewijzen dat ‘een aanzienlijk deel van het publiek het heeft opgegeven de realiteit waarin het leeft te willen begrijpen’, en het broodnodige houvast vindt in ‘de […] betekenisloze, maar ten minste nog enigszins begrensde ‘universa’ van DC of Marvel Comics’.
Een andere theorie uit diezelfde periode, ik ben vergeten wie erover schreef, luidde dat Marvelfilms en Hollywoodscenario’s mensen apathisch zouden maken. Als we gaan geloven dat dit is hoe de realiteit werkt, zitten we straks als de pleuris uitbreekt allemaal te wachten tot er een superheld uit de lucht komt vallen die de slechteriken uitschakelt en de boel vlot trekt, was de strekking. Als onze geliefde ons verlaat, geloven we dat ze zich zal bedenken en ons achterna zal rennen het station in, het vliegveld op. Als er iemand overlijdt, denken we dat we in no time zijn engel aan ons zal verschijnen, die ons met zachte hand door het rouwproces zal leiden. De werkelijkheid is vele malen rafeliger, troebeler en chaotischer, en pas als we dat kunnen accepteren zullen we ons als verantwoordelijke individuen en groepen gaan gedragen.
Hoewel fake news en complottheorieën drijven op eenzelfde soort kinderlijke vereenvoudiging van de werkelijkheid als die waar Moore voor waarschuwde, lijkt het er bepaald niet op dat deze vormen van representatie mensen apathisch maken. Eerder lijkt de polariserende werking die er vanuit gaat het vuur van de menselijke agressie te doen oplaaien, met als bizar gevolg dat ze zich de hoofdrolspeler in hun eigen superheldenfilm wanen en volledig overtuigd van hun eigen gelijk de aanval openen op vermeende schurken of monsters. De brandende zendmasten in Engeland en Nederland zijn nog relatief onschuldige uitkomsten van het culturele en politieke escapisme dat de 21ste eeuw kenmerkt. We hebben al gezien hoe verkiezingsuitslagen gemanipuleerd kunnen worden via social media. Het wachten is op de eerste (burger)oorlog veroorzaakt door deepfaketechnologieën.
Ik snap ze wel, die mensen die het leven op deze planeet niet goed aankunnen. In mijn twintiger jaren werd ik elke ochtend wakker met de gedachte: O nee. Het gat in de ozonlaag. De plasticsoep in de oceaan. De smeltende poolkappen. Irak. Afghanistan. Rwanda. Ik had moeite met de manier waarop mobiele telefoons afstand en internet me zowel hielpen om de afstand tussen mij en mijn vrienden te slechten als dat ze die afstand vergrootten en ons vereenzaamden in onze veilige individualistische bubbels.
Ik worstelde met het tempo en de prestatiedruk van het moderne leven. Ik hongerde naar liefde en vond steeds weer seks; ik vergeleek me constant en op duizend vlakken met anderen en voelde me daar ellendig onder. Ik wilde me graag verbinden aan iets groters, aan een nobele zaak, maar voelde me slap en richtingloos omdat alles corrupt en besmet leek. Ik zocht naar een manier om dit alles uit te drukken in mijn poëzie, maar was nooit tevreden over het resultaat.
In 2001 las ik King, een toneelstuk van Michel Vinaver. Het ging over King Camp Gillette, de bedenker van één van de eerste wegwerpproducten ooit: het Gillette scheermes. Gillette zag al tijdens zijn leven in dat geld, concurrentie en wegwerpproducten het einde van de mensheid en de planeet konden betekenen. In een poging de wereld te waarschuwen voor haar naderende ondergang, schreef hij in het laatste decennium van de negentiende eeuw een aantal utopische pamfletten waarin hij pleitte voor de afschaffing van het kapitalisme en de installatie van een utopische staat naar communistisch model.
In de toneelaanwijzingen van Vinaver staat te lezen dat het stuk maar één personage bevat, namelijk King, maar dat dat personage door drie mannen gespeeld wordt, die steeds gelijktijdig op het podium aanwezig zijn: de Jonge King, de oude King en een King van middelbare leeftijd. Soms houdt één van de drie een monoloog, soms zingen ze in koor een tekstfragment uit een van Gillette’s pamfletten, dan weer vinden er dialogen plaats tussen twee Kings van verschillende leeftijden of speelt één van hun King en de ander zijn vrouw, zijn zoon, een klant of een zakenrelatie. Ook schakelen de drie Kings voortdurend tussen verschillende taalregisters.
Ik verslond toneelteksten in die tijd, maar had nog nooit gezien dat een toneelschrijver de begrippen tijd, ruimte en personage zo radicaal opblies. De fragmentarische structuur van het stuk deed me denken aan Memento, de doorbraakfilm van Christopher Nolan die ik het jaar ervoor had gezien, en ik bespeurde er nog iets in dat me als relatief nieuw voorkwam en waar ik me sterk in herkende: een eigenaardige mengeling van ironische afstand en politieke betrokkenheid. Ik vroeg me af of er meer kunstenaars waren die zich op deze manier verhielden tot de wereld van nu, en ontdekte een hele horde schrijvers, filmmakers, collagekunstenaars, architecten, popmuzikanten en acteurs die eenzelfde quirky variant van het aloude engagement beoefenden. Van David Foster Wallace tot Charlie Kaufman en Childish Gambino, van Miranda July tot Zadie Smith en Weyes Blood.
Er was alleen nog geen naam voor dit oddballvolkje. Die kwam er pas in 2010, toen Timoteus Vermeulen en Robin van den Akker Notes on Metamodernism schreven, een artikel (of eigenlijk een serie artikelen, verzameld op een blog), waarin ze deze generatie makers definiëerden als ‘metamodern’. Wat ze daarmee bedoelden, bleek tamelijk complex: niet modern en niet postmodern, maar beyond die beide paradigma’s; verwikkeld in een kritisch gesprek ermee èn terend op de erfenis ervan. Constructief en deconstructief, oprecht en ironisch, sceptisch maar hoopvol, belezen doch moedwillig naïef, zich herpositionerend ten opzichte van stellingnames uit het verleden.
In de praktijk komt dat neer op verschillende dingen. Ten eerste: de terugkeer van de politieke kunst. Ten tweede: de erkenning van het feit dat eindeloos relativisme kan leiden tot nihilisme en onverschilligheid, in het ergste geval zelfs tot wreedheid en haat. Ten derde: de introductie van het tegenovergestelde van eindeloos relativisme, te weten identiteitspolitiek en de woke-beweging. Ten vierde: het verlaten van realistische scenario’s ten gunste van mogelijke scenario’s, waarin utopische en dystopische elementen worden vermengd met de realiteit zoals we die kennen.
Als je naar een toneelstuk van Vinaver kijkt, kun je soms even in verwarring verkeren: waar zijn we nu en wanneer, wie zegt dit, doet het ertoe wie het zegt? Toch is het altijd volstrekt helder of je je in de werkelijkheid bevindt of in iemands gedroomde of gevreesde versie van die werkelijkheid. In veel films en tv-series van nu is dat onderscheid verdwenen. Alsof het onderbewuste zich een weg naar boven heeft gewurmd en als een equivalent van fake news en complottheorieën met onze blik verkleefd is geraakt. Ik denk aan Sex Education en Anne with an E, series die sociaal en historisch realisme in één gebaar terzijde schuiven door een tijdloze, inclusieve wereld te tonen, waarin ouders hun kinderen door dik en dun steunen, klassenverschillen zo goed als nonexistent zijn en vrouwen, mensen van kleur, homo’s en trangsgenders meedoen alsof het nooit anders geweest is. Ik denk ook aan die ene scène uit Call me by your name, waarin een vader zijn zoon uitlegt dat hij hem een soort vrijheid wil geven dat hij zelf tot zijn spijt nooit heeft gekend.
Als de wereld zoals hij zou kunnen zijn wordt getoond, moet ik vaak huilen omdat ik overvallen word door gedachten als: dit is wat je wil, dit is zoals het zou moeten zijn, en: verdomme, waarom gaat het meestal niet zo. Ik kan denken: dit escapisme is educatief bedoeld en misschien werkt het ook zo, ik hoop het. Misschien moeten mensen wel eerst stortladingen van dit soort beelden zien voor ze zich ernaar gaan gedragen. Misschien is een beetje geschiedsvervalsing voor het goede doel wel geoorloofd. Als politici en marketeers het doen, waarom zouden kunstenaars het dan laten?
Tegelijkertijd heb ik er ernstige twijfels bij. Want stel dat ik een veertien was, nog nooit had opgelet tijdens de geschiedenisles en deze beelden zag. Zou het kunnen dat ik dan ging denken dat in de negentiende eeuw gemengde huwelijken geen halszaak waren, zou ik er dan van overtuigd raken dat je in de jaren tachtig als jonge jongen rustig aan je vader kon vertellen dat je verliefd was op een oudere man? Hoe moeten we leren van het verleden als we onze fouten eruit wegpoetsen? Was de functie van kunst niet juist om ons wakker te schudden uit onze geautomatiseerde waarneming? Proberen deze makers dat nog wel serieus, of hebben ze het escapisme verheven tot een kunst om de kunst? Wanneer houden we op met dromen en filosoferen over een nieuwe wereld, met doen alsof die wereld er al is; wanneer gaan we slopen wat gesloopt moet worden, bouwen wat gebouwd moet worden, wanneer gaan we maken, wanneer gaan we doen?
*
Deze column is eerder gepubliceerd op Bindu.nu.