Leesfragment uit 'Scenario', de nieuwe roman van Thomas Acda
Gepubliceerd op 26 oktober, 2020 om 00:00, aangepast op 27 oktober, 2020 om 00:00
1
Dit verhaal begint en eindigt bij mij, maar alles komt door Sam. Sam is de motor, de initiator. Ik ben Sam niet. Alles op zijn tijd, maar het is van het grootste belang dat je weet dat als het aan mij had gelegen, ik nog steeds het grootste gedeelte van elke dag in mijn appartement op Chrystie Street zou doorbrengen. Ik ben slechts een van de spelers. Het wordt nog een hele klus om mezelf als held van deze film op te voeren.
Waar zal ik beginnen? Laat ik allereerst de hele cast voorstellen, in order of appearance.
Alles begint op woensdagochtend 10 mei 2006. Prachtig weer en dat is het al drie dagen. Ik ben net bij de dokter geweest in het Beth Israel Medical Centre op Union Square en heb een diagnose gekregen: folliculitis. Drie minuten nadat ik op zijn verzoek mijn broek had laten zakken en vijf minuten voordat ik 350 dollar stond af te rekenen, kwam het hoofd van de dokter nog even om de hoek piepen.
‘Koop een korte broek.’ Hij glimlachte naar zijn secretaresse die zonder van haar pinapparaat op te kijken zei: ‘Gratis kledingadvies erbij. Kom daar maar eens om bij een dokter.’
Die doen het met elkaar, wist ik meteen. Anders zou ze nooit zo’n grote mond op durven zetten. Of ze stond vanmiddag op straat, dat kon ook.
350 dollar. Daar had ik wel tien korte broeken van kunnen kopen. Acht lange! Een paar dagen eerder had ik rode puntjes tussen mijn schaamhaar ontdekt. Vreemd, want ik had al heel lang geen seks meer gehad en rode puntjes komen niet van masturberen, leek me. Ik had via de spiegel een foto gemaakt die ik vervolgens op de computer had uitvergroot. Zo was ik tot de ontdekking gekomen dat scherpstellen in een spiegel niet kan. Toen ik de foto had vergroot, leek het of nasa bossen op een rode planeet had ontdekt. Een geweldige ontdekking voor nasa, maar ik werd er geen steek wijzer van. Dus besloot ik die dag voordat de les begon langs te gaan bij een dokter. Het Beth Israel Medical Centre ligt om de hoek van de New York Film Academy waar ik die maandag net was begonnen aan een cursus scenarioschrijven, dus dat kwam goed uit. Ware het niet dat je zonder afspraak niet zomaar bij een Amerikaanse dokter binnen kan lopen. Je moet in de wachtkamer wachten tot er iemand niet op komt dagen. Dan mag jij.
Twee uur lang zat ik tussen allerlei hoestende, krabbende, snurkende en huilende mensen. Uiteindelijk vreesde ik eerder te bezwijken aan iets wat ik in die wachtkamer zou oplopen dan aan een paar rode puntjes – om van die door duizenden mensen aangeraakte tijdschriften maar te zwijgen. Toen ik opstond om te vertrekken schudde dat de secretaresse kennelijk wakker. Ik kon meteen naar binnen.
Daar moest ik mijn broek en mijn onderbroek laten zakken en wachten. Toen ik bijna met mijn blote kont op de behandeltafel lag, pikte ik een paar van die fijne kleine operatiehandschoentjes uit een dispenser; je wist nooit waar die goed voor waren en dan moest je mij maar niet laten wachten. Niet slim, want de zakken waar ik ze normaal snel in gepropt zou hebben, hingen nu als slappe oudemannenvellen rond mijn schoenen. Eén been omhoogtrekken en ik viel. Was ik wel meteen bij mijn broekzakken. Ik stuntelde terug naar de behandeltafel. Als kind jatte ik bij de dokter al spuiten en van die niervormige bakjes waar je weinig aan had, maar die ik wel graag wilde hebben als er geen handschoenen of spuiten te pikken waren. De dokter kwam binnen en ik propte de handschoentjes in mijn mouw. De dokter groette, keek even verbaasd naar zijn nu bijna lege handschoenendispenser, schudde het hoofd, staarde in mijn kruis, wikte en woog, en voilà: folliculitis.
‘Dat komt doordat het ineens heel warm is en u in een skibroek loopt.’
Dat van die broek wist ik zelf ook wel, maar het was pas een paar dagen 26 graden. Afgelopen vrijdag sneeuwde het hier nog.
Bij het afrekenen zei de assistente: ‘Volgende keer meteen even zeggen dat u in Nederland verzekerd bent, dan mag u altijd voor.’
Nog niet te laat voor de les besluit ik naar Paragon Sports op Broadway te gaan om een korte broek aan te schaffen. Even later ren ik in mijn nieuwe groene blouse en groene broek – als je toch geen verkering hebt kun je er best bij lopen als een boswachter zonder bos – naar school.
Terwijl ik bij het W Hotel sta te wachten voor het stoplicht zie ik mijn leraar, Seth Michael Donsky, druk in gesprek met een muizig meisje met een groene alpinomuts. Gisteren hadden we geleerd te registreren en dat je een personage in drie woorden kunt schetsen. Vandaar dat die groene alpino me opvalt en dat muizige, niet alleen door haar grijze jas maar door haar hele verschijning. Het zou me overigens niets verbazen als ze daar expres zo opvallend druk staan te praten, zodat Seth straks kan vragen: ‘Met wie stond ik daarnet te praten? Hoe zag ze eruit? Opletten, studenten! Dit is belangrijk! Registreren!’
Je mag trouwens absoluut geen Seth zeggen.
‘Mijn naam is Seth Michael Donsky. Niet Seth, niet Mister Donsky, maar Seth Michael Donsky. Of SM. Dat mag ook. Op al het andere zal niet worden gereageerd!’
‘SM mag ook.’ Daar bedoelde hij dan weer mee: durf eens te suggereren dat dit iets te maken heeft met een seksuele voorkeur. Ik niet. Ik had tot dan toe geen woord gezegd in de klas.
Als ik oversteek beëindigt het grijze muisje met de groene muts het gesprek en ze geeft mijn leraar bij wijze van afscheid een kus op zijn wang. Seth Michael Donsky is niet groot, toch moet zij een beetje op haar tenen gaan staan om bij zijn wang te komen. Dan fladdert ze weg, 17th Street in. Seth Michael draait zich om en loopt zonder op of om te kijken door de grote bruine openstaande deur van het nyfa-gebouw, waardoor we bijna tegen elkaar botsen. Voor iemand die hamert op registreren en opletten is het opmerkelijk dat hij mij niet ziet. Die vreemde sensatie die je overvalt als je ineens in hetzelfde tempo als een vreemde loopt en je eigenlijk te dicht bij elkaar in de buurt bent. Ik registreer die nabijheid altijd. Dan houd ik even in. Je kent die ander niet, overleggen heeft geen zin. Dus ik houd halt zodat Seth Michael als eerste naar binnen kan, maar ook dat ontgaat meneer de docent.
De SM-regels zijn streng en meedogenloos. Ik verwacht daarom niet alsnog een ‘Goedemorgen’ als we samen de hal doorkruisen en de trap op trippelen. Boven aan de trap, SM is er als eerste, draait hij zich half om, hoofd omhooggericht om oogcontact te vermijden, en zegt toch ineens: ‘Goedemorgen…?’ Op een toon die uitdrukt dat ik hem best wel eerder goedemorgen had kunnen wensen.
Wíl hij soms niet aardig gevonden worden? Ik registreer duidelijk iets.
‘Goedemorgen,’ mompel ik tegen zijn rug.
Want Seth is alweer een scène verder. De deur wordt opengezwaaid om een grootse entree te maken. Daar stapt de meester het toneel al op. Ik sluip gauw om hem heen naar mijn plek, toch onder de indruk. Het is best knap om zo consequent de hoofdrol in de film van je eigen leven te spelen. Het is mij nooit gelukt. Zoals gezegd, ik val niet op. Een vriend zal mij zeer binnenkort O.S. noemen. Mijn naam is Oscar, dus ik word ook weleens Os genoemd, maar hij bedoelt ‘Off Screen’, zoals we bij scenarioschrijven zullen leren. Off Screen is het personage dat wel praat maar niet in beeld is. Weinig mensen in New York weten hoe ik heet, want ik ken hier niemand. Ik ken die vriend die mij O.S. zal gaan noemen nog niet eens.
De rest van de klas zit al keurig te wachten, zodat ik langs dertien leerlingen moet lopen om mijn stoel aan het raam te bereiken. Ik ben niet zo handig in het contact met andere mensen, wel kan ik heel goed knikken. Ik ben een knikkoning.
Als ik halverwege de rij ben, begint Seth Michael aan een van zijn speeches. Doctor King jr. had nog wat kunnen opsteken van onze leraar scenarioschrijven.
‘Studenten!’ klinkt het in mijn rug en ik besef onmiddellijk dat ik het onderwerp van zijn betoog zal worden. Van lichte paniek zak ik een beetje door mijn voet als ik me met een te snelle draai in mijn bankje wil laten zakken. Mark, mijn buurman, een Chinese jongen uit Queens, vangt me op met zijn reusachtige lijf en geruisloos kom ik op mijn stoelzitting terecht. Een normaal mens zou misschien even raar opkijken als iemand tegen hem aan botst, maar Mark is zo dik dat de ene helft van zijn lijf niet weet wat de andere helft doet. Ik mag Mark heel graag, dus ik wil niet over hem roddelen, maar hij is echt heel dik. En hij weet het zelf ook.
Afgelopen maandag was ik moe. De eerste zonnestralen piepten door het raam en vielen op mijn plekje, waardoor ik in slaap was gedommeld. Heel even maar. Mijn elleboog had mijn hoofd gelukkig recht weten te houden, zodat een donderpreek van SM mij bespaard was gebleven, maar diezelfde elleboog had weer steun gevonden op een vetrand van Marks grote buik. Ongepast, maar ja, ik sliep. Misschien omdat iets in mij ook wel wist dat slapen in het tweede uur van de eerste dag van de cursus mij de risee van de klas zou maken, schrok ik wakker. Ik keek naar links en ik zweer dat ik Marks vet nog even na zag bobbelen. Daardoor wist ik waar mijn elleboog had gestaan. Ik wilde Mark mijn verontschuldigingen aanbieden en tikte hem aan, maar hij leek het niet te voelen. Ik moest vier keer en steeds harder tikken tot hij me eindelijk aankeek. Zijn vriendelijke, ronde hoofd en kleine oogjes keken mij vragend aan en ik had ‘niets, laat maar’ geschud. Wat moest ik anders? Ik kan ook goed schudden.
Nu heeft Mark wel iets gemerkt, want hij knikt me vriendelijk toe.
Aardige jongen. Hij zal uiteindelijk een honderdvijf pagina’s tellend, op twee woorden na dialoogloos script afleveren over een oude detective die in donker en regenachtig Queens op zoek gaat naar de trouwring van zijn overleden echtgenote. Aan het eind, als hij boef veertig heeft neergeknald en de ring uit de dode handen van zijn aartsvijand pelt, zegt de oude detective: ‘Thank you.’ Zo heet de film ook. Geen idee of iemand het ooit zal verfilmen, want Mark is gedoemd de import- en exportzaak van zijn vader over te nemen. Dit Film Academy-semester is zijn laatste uitje als vrij man.
Seth Michael is er klaar voor en vuurt af: ‘Herinneren wij ons de drie regels nog, mensen?’
De drie regels van SM Donsky. Eigenlijk vier, want ‘SM Donsky’ mag ook niet. In de eerste minuut van de allereerste les had hij zijn drie stamregels uiteengezet:
1. Het maakt niet uit hoe je aan een verhaal komt, als je het maar goed opschrijft.
2. Schrijf over wat je het meest na aan het hart ligt, dat wat je leven veranderde. Daar weet je meer van dan ieder ander.
3. Je mag drie dagen afwezig zijn per semester, meer niet. Daarna zal je de toegang tot het lokaal ontzegd worden.
Onze leraar houdt niet zomaar van film, alles aan hem ademt zijn belangstelling voor het visuele, ofwel: dat wat in het zicht is. Hij heeft prachtige tanden. Zijn dunne haar bedekt zijn kleine schedel buitengewoon netjes, alsof elk haartje op nummer ligt. In de sportschool traint hij uitsluitend het bovenlijf. Met zijn grote, sterke armen slap vooruit en ietwat gekromde borst lijkt hij een beetje op een aapje. Op heel dunne, ongetrainde pootjes. Kennelijk ziet SM zichzelf voornamelijk in een medium shot. From the waist up. Kort gezegd: dat wat boven de bar uitsteekt.
‘Waarom drie dagen?’ had hij aan de klas gevraagd. Zo ontdekten we dat SM het liefst vragen stelt waarop alleen hij het antwoord weet. Maak niet de fout echt antwoord te geven, want je weet het antwoord echt niet. Het probleem waaruit de vraag voortkomt bestaat helemaal niet tot hij het opwerpt. Veel mensen doen dat, als je erop let. En waarom? zal jij je nu afvragen. Maar jij vroeg je helemaal niets af. Totdat zij die vraag stelden. Weer een minuut van je leven die je nooit meer terugkrijgt.
Geen antwoord geven dus. Wel is het een leuk spel om zó adem te halen dat het lijkt alsof je iets gaat zeggen. Dan haasten ze zich om zelf het antwoord te geven, uit pure angst dat je het antwoord wél weet en jij de gevierde man bent. Dat is de bedoeling niet, zeker niet bij SM. In zijn klaslokaal wordt maar één iemand in het zonnetje gezet en dat is SM zelf.
‘Eén dag mag je verzuimen omdat je ziek, zwak of misselijk bent. De andere twee zijn er omdat er altijd de kans bestaat dat er gedurende het semester iemand doodgaat. En dan mag je één dag verdriet hebben en één dag begraven.’
Die hadden jullie absoluut niet aan zien komen, hè, straalden zijn oogjes. Dat was meteen de eerste van vele keren dat wij als klas, woordeloos verward, het juiste antwoord probeerden te geven. Hier werd namelijk wel een antwoord verwacht. Een bevestiging van zijn slimheid. We wilden knikken om hem gelijk te geven, maar het gevraagde woord dat we niet uit wilden spreken, was ‘nee’. Nee, die zagen we niet aankomen. Voor ‘nee’ moet je schudden. Van: nee, die zagen we niet aankomen. Schudden-knikkend deden we ons uiterste best. Ik keek opzij en zag een klas vol bobbleheads, van die hondjes op de hoedenplank van een auto. Ze zijn bedoeld om de bestuurder van de auto achter hem te vermaken terwijl hij wacht. Rustig maar, moeten die schuddenkopjes zeggen. Wij vermaken je wel tot oma de juiste versnelling heeft gevonden.
Ook erg leuk zijn die bordjes met baby on board. Dat betekent dat je niet tegen ze aan mag rijden. Opeens zag ik voor me hoe voor de New Jersey Turnpike zestig auto’s op elkaar knalden met middenin één ongeschonden auto. Een man stapt uit en zegt tegen zijn vrouw dat het maar goed is dat ze dat baby on board-bordje hebben aangeschaft. Poeh, zie ik die vrouw denken. En ze zegt iets waarmee ze haar man ruimschoots gelijk geeft, maar ik kan het niet verstaan want mijn camera staat te ver weg. Ik hoor alleen Simon en Garfunkel: ‘They’ve come to look for America.’ Het zou kunnen dat ik het zachtjes was gaan zingen, want ik voelde dat de hele klas mij aankeek. Dat was nieuw. Sommigen keken alsof ze mij voor het eerst zagen. Misschien dachten ze dat ik bij Mark hoorde, een soort ledemaat. Ze waren opgehouden met bobbelen. Ik hoorde mezelf nu echt zachtjes zingen. Ik stopte er meteen mee.
‘Eén dag verzuim vanwege ziek, zwak of misselijk, één dag rouw en één dag begraven,’ zeg ik. Ik weet als geen ander hoe ik in een paar woorden de aandacht bij mij vandaan kan krijgen. Geef de hoofdpiet gelijk en alle andere pietjes gaan weer naar hem knikken. De hele klas gaat er met boter en suiker in en draait zich meteen weer om naar de bron, ons licht, de meester. Die herhaalt mijn, en dus zijn eigen tekst.
‘Eén dag rouw, één dag begraven. The show must go on is alleen maar een beeldspraak als je níét in de showbusiness zit, mensen.’ En hij draait het schoolbord om, waarop de drie regels al stonden geschreven.
*
Scenario is nu verkrijgbaar.