Blootleggen #3: Vleesgeworden tegenwrijving
Ik las een speech van Johannes Fretz getiteld Radicale zachtmoedigheid. Hij schreef over het belang van het zoeken naar gedeelde menselijkheid in gepolariseerde tijden als de onze, en legde uit waarom hij zich steeds minder boos maakt over dingen; waarom hij zich steeds minder mengt in het circus van meningen en oordelen waarin onze digitale en fysieke omgevingen zijn veranderd. Dat dit voor hem een bewuste keuze is, niet iets wat hem komt aanwaaien, illustreerde hij door het beeld op te roepen van Tank Man, de man die in de nasleep van de bloedig onderdrukte studentenprotesten op het Tianmenplein in 1989 in zijn eentje een stoet tanks tegenhield. Hij zei: ik ben niet altijd als deze man, maar ik zou wel vaker willen zijn als hij. Moedig. Zachtmoedig. Radicaal.
Geweldloos protest en burgerlijke ongehoorzaamheid hebben een lange geschiedenis. In de dertiende eeuw schreef Thomas van Aquino al over het recht van ‘burgers’ (hij doelde hiermee op een select groepje mannelijke volksvertegenwoordigers van stand) om een tiran die onwetmatig aan de macht gekomen was af te zetten. Ook Luther en Calvijn beschreven specifieke omstandigheden waarin burgers volgens hun het recht of zelfs de plicht hebben om zich te verzetten tegen de overheid. Het begrip burgerlijke ongehoorzaamheid zoals we dat nu gebruiken, als het recht om je – geweldloos – te verzetten tegen regeerders die niet in het belang van AL hun burgers handelen, werd gemunt door Henry David Thoreau.
Thoreau weigerde belasting te betalen aan de Amerikaanse staat uit onvrede met het beleid van James K. Polk, de elfde president van de Verenigde Staten, die de Mexicaans-Amerikaanse oorlog had uitgelokt door grote delen van Mexico te annexeren en een fervent tegenstander was van de afschaffing van de slavernij. Thoreau’s antwoord op Polk’s imperialistische houding staat te lezen in het essay Civil Disobedience uit 1849 (dat nog geen 25 pagina’s telt en bijna twee eeuwen nadat het geschreven werd nog steeds ontzettend leesbaar is).
De centrale vraag van het essay is wat een burger moet doen als hij het hartgrondig met zijn president oneens is. Het destijds heersende idee dat een door een meerderheid van het volk gekozen president door het gehele volk gedragen zou moeten worden, wilde er bij Thoreau niet in. Zijn omschrijving van gezond burgerschap zag er heel anders uit: volgens hem had een democratische staat niets aan burgers die blindelings achter hun regeerders of de grote kudde aanliepen en respectvol ‘hun bek hielden’, maar vroeg die juist om wakkere inwoners; om inwoners die voor zichzelf kunnen denken en zich uitspreken zodra ze wanbeleid bespeuren.
Op basis van dat principe nam Thoreau uitdrukkelijk afstand van de Mexicaans-Amerikaanse oorlog en het in zijn ogen verwerpelijke gebruik om gevluchte slaven terug te brengen naar hun meesters, en meer in het algemeen van de onredelijke, agressieve houding van zijn regering. Om zijn protest kracht bij te zetten, stopte hij met het betalen van zijn belastingen en aanvaardde de gevangenisstraf waar hem dat op kwam te staan met de woorden ‘Onder een regering die mensen onterecht gevangen zet, is er maar één plek voor een rechtvaardig man: in de cel.’
Hij benadrukte dat elk apparaat wrijving kent, maar dat je, als het onrecht al te groot wordt, kunt stellen dat het apparaat defect is. Op dat moment moet je zelf de vleesgeworden tegenwrijving worden die het apparaat tot stilstand brengt. En dat kon volgens Thoreau op heel veel manieren, niet alleen door te weigeren belasting te betalen. Zolang het maar geweldloos was.
De vleesgeworden tegenwrijving. Dat is wel heel letterlijk wat die man op het Plein van de Hemelse Vrede werd toen hij een tank de weg versperde: een klein, kwetsbaar lichaam dat een grote machine tot stilstand brengt. Zoals Fretz schreef, was dat in dit geval mogelijk omdat er in die machine ook een man met een klein, kwetsbaar lichaam zat, die bedankte voor zo’n oneerlijk gevecht. Ook daar was moed voor nodig, en vooral ook: een besef van gedeelde menselijkheid, van gedeelde gevoelens, waarden en behoeften.
Menselijkheid roept menselijkheid op. We kunnen daar meer van gebruiken, en daarom is het belangrijk dat we ophouden alleen in onze hoofden te wonen, bij onze meningen en oordelen, en ook nieuwsgierig worden naar hoe de vlag er op de onderliggende verdiepingen voor hangt. In ons lichaam, in ons hart.
*
Deze column is eerder gepubliceerd op Bindu.nu.