Moederland
Een dromerige blik langs ons heen, en daaronder een donkere en confronterende die ons ergens op wijst. Beide blikken laten iets van hun binnenkant zien; ze verzoeken in hun beleefde stilte om een wederblik, om contact, wat betekent dat wij niet alleen aanschouwers zijn van een tekening, maar worden aangespoord om als beschouwers hierop in te gaan. Om te reageren, waarmee we ook iets van onze binnenkant laten zien.
En dan zijn we nog niet eens met lezen begonnen.
Moederland heet een dichtbundel te zijn, maar is ook een catalogus- het is, alweer, niet één ding, het zijn er minstens twee. De teksten worden ingeleid en uitgeluid door reeksen portretten waarop nadrukkelijk wordt teruggekeken. Ook voor deze serie, gemaakt naar pasfoto’s van gedeporteerde Duitse joden, geldt dat je er niet slechts toegerust met één blik doorheen kunt bladeren. Verrassende kleuren, bijzondere mensen, en op de een of andere manier doen de vele brilletjes, de haardracht en de mantels en sjaals aan vroeger denken. Begin je vervolgens met lezen, dan zul je bemerken dat die vele blikken blijven trekken; je bladert snel alweer terug, en ver vooruit, en ziet dan door de kleuren heen dat er om iets wordt gevraagd. Het is het verleden dat naar jou kijkt. En het hangt van jou, van u en mij, af of er daadwerkelijk een verbintenis ontstaat.
Je kunt ook zeggen: al voordat we met het lezen van letters en woorden zijn begonnen, heeft Vanriet onze blik in de leesstand gezet. En de aandacht die uit de portretten stroomt, doet vermoeden dat wij tegelijkertijd worden gepeild en gelezen. Wegkijken baat niet. Een beetje brevieren is onmogelijk. Je kunt zo’n poging wagen- maar daar ga je al, na een paar pagina’s moet je terug. Niets kan in één keer, bij het kijken en lezen van Vanriet. Alles gaat in tweeën.
Van harte welkom, dames en heren. De dunne vrede van zondag lijkt iets dikker en bestendiger nu we hier in de werkplaats van de schepper de lancering van een nieuwe bundel mogen meemaken. Het zegt veel dat de dichter tegen het eind een gedicht ‘Prediker’ noemt, het wijze boek uit het Oude Testament dat zo dikwijls de woorden leegte, lucht en ijdelheid laat vallen, met welk laatste woord overigens ijlheid is bedoeld. Bekijk de wereld en verbaas je dat de mens maar niet wijzer lijkt te worden, zo veel inspanningen zijn vruchteloos, en dan wacht ons aan het eind daarvan een wisse verdwijning.
Genoeg om je een leven lang over te verwonderen, in hoofdschuddende zin. ‘Een denktank eist een pleidooi/ voor de renaissance van de psyche’, dicht Vanriet, maar aan de woorden ‘tank’ en ‘eist’ kun je het falen al aflezen. In een verzorgingshuis worden mensen teruggebracht tot een stilleven van ‘vuilnis/ bloed en pis// Schriel schaamhaar, kloten/ bengelend uit een te wijde pyjamabroek// Gevoederd en meervoudig aangesproken// Hoe zijn we vandaag?/ Zullen we ons wassen?’, en als klapstuk van de nog nét niet cynisch geworden dichter deze huiveringwekkend huiselijke scéne uit een bejaardenbestaan: ‘Oude Man vult de sudoku in/ Hij zit aan een rustieke keukentafel/ drinkt koffie uit een thermoskan.// Oude Man waakt over zijn moeder/ Haar vredig gesnurk/ ruist door de babyfoon.’
En toch. We moeten er niet aan denken, dat we over een jaar of twintig de middag niet in een ambiance als deze kunnen doorbrengen maar gedwongen zijn als oudje aan de keukentafel een puzzeltje te maken met het moederlijk gesnurk op de babyfoon als soundtrack, maar toch zit er iets van sereniteit in dit tafereel, misschien ook doordat de keukentafel ‘rustiek’ wordt genoemd.
Vanriet ziet veel ellendigs onder ogen, maar hij maakt er- om een uitdrukking van Gerard Reve te parafraseren- wel muziek bij. Pikdonker mogen de gedachten soms zijn, en ‘eenzaamheid pakt veel af/ maar niet de taal’, en dat is bij Vanriet uiteraard niet alleen die van woorden, maar ook beeldtaal. In ‘Droge naald’ laat hij de naam Hercules Seghers vallen, het raadselachtige voorbeeld van Rembrandt, de etser die bergen en rotsen tekende zonder ze ooit te hebben gezien, een groot kunstenaar die hardop durfde te dromen. ‘bundels aarzelend licht’, schrijft Vanriet, ‘over de ruïne van een abdij/ en de gelouterde wandelaar/ rechts van een ravijn.’ Er is gevaar, het ravijn wenkt, maar de wandelaar is gelouterd en weet hoe hij een vrije val kan vermijden.
‘Als een aangespoelde vogel/ doodop in de prut/ van een gekapseisde tanker’, de laatste regels van het titelgedicht ‘Moederland’, kun je bezwaarlijk hoopvol noemen. Maar kijk nog eens goed. Kijk een tweede keer. Kijk wat er staat, en wat die regel zegt. ‘Doodop’ is niet dood- opgejaagde vluchtelingen die hun land kwijt zijn en radeloos, beelden van vroeger die ook de beelden van vandaag zijn, niet eens heel ver van ons vandaan, mogen zolang ze niet dood zijn hopen op de blik van een ander, van iemand die contact wil maken, die door terug te kijken laat zien wat hem aan het hart gaat.
Moederland is een teder en soms hoekig pleidooi voor de aandachtige blik. Voor de verfijning van de kunstenaar, die regendruppels signeert. Voor de erkenning van het alomtegenwoordige verdriet, maar ook voor de veerkracht van de taal en de kracht van beelden, ijl als een aquarel.
We vieren de dunne vrede van zondag. Vanmiddag worden we prettig.
Speech van Arjan Peters, uitgesproken tijdens de presentatie van de bundel Moederland op 6 maart 2016, in Antwerpen. Meer informatie over het boek, dat verscheen bij onze collega's van Hollands Diep, vindt u hier.