Alles nur ein Spiel
Het was niet januari 2016, het was augustus 1928.
Na een extreem kort repetitieproces vol tegenslagen, ging Die Dreigroschenoper in premiëre.
De generale repetitie had tot vijf uur die ochtend geduurd. Er was tot op de laatste minuut geschrapt, geschreven en gescholden. De acteurs waren gesloopt. Na het openingslied, Die Moritat von Mackie Messer, bleef het doodstil in de zaal. De eerste twintig minuten werd er met de moed der wanhoop gespeeld voor een ijzig publiek, dat pas ontdooide bij het horen van dit refrein:
Soldaten wohnen
Auf den Kanonen
Vom Cap bis Couch Behar.
Wenn es mal regnete
Und es begegnete
Ihnen ‘ne neue Rasse
‘ne braune oder blasse
Da machen sie vielleicht daraus ihr Beefsteak Tartar.
De zaal was grotendeels gevuld met mensen die de Wereldoorlog meegemaakt hadden en voorvoelden dat ze in een interbellum leefden. De combinatie van de kritische, onbevreesde teksten van Bertolt Brecht en de jazzyachtige, soms onheilspellende muziek van Kurt Weill zetten dat voorgevoel perfect om in kunst.
Vanaf het refrein uit de Kanonen-Song, applaudisseerde het publiek telkens zo uitzinnig, dat ieder nummer minstens één keer herhaald werd. De volgende dag stonden de kranten vol lovende recensies. Brecht en Weill werden in korte tijd wereldberoemd en terecht, want hun ‘opera’ heeft in bijna negentig jaar niet aan kracht verloren.
De Republiek van Weimar werd gesticht in een theater. Het was een grillig tijdperk van crises en vernieuwingen, van drank en cabaret, van hyperinflatie en politieke onrust. Kunst werd als wapen ingezet. Nuchtere literatuur waarschuwde voor naderend onheil, groteske schilderijen sloegen in als bommen en geëngageerd toneel confronteerde het publiek met sociale misstanden.
Ook Brecht wilde met zijn voorstellingen de toeschouwers tot reflectie aanzetten. De mens was in zijn ogen een speelbal van maatschappelijke en economische verhoudingen, maar hij geloofde ook dat het mogelijk was die verhoudingen te veranderen. Die Dreigroschenoper loopt onverwacht goed af. De ter dood veroordeelde Mackie Messer wordt vrijgesproken en in de adelstand verheven. Brecht benadrukt hiermee dat het om een sprookje gaat, dat in het theater alles kunstlich, alles nur ein Spiel ist. Tegelijkertijd vraagt hij zijn publiek waarom de mede door hen vormgegeven werkelijkheid geen genade kent.
Na de voorstelling fietste ik naar huis, onder de indruk van wat ik gezien had. Berlijn is niet meer dezelfde metropool als in de jaren twintig, maar de aantrekkingskracht van die tijd werkt door in de stad van nu. En wie met de onverschrokken blik van de Weimarkunstenaars durft te kijken, ziet dat hun werk nog altijd huiveringwekkend actueel is.
Ein guter Mensch sein? Ja, wer war’s nicht gern?
Doch leider sind auf diesem Sterne eben
Die Mittel kärglich und die Menschen roh.
Wer möchte nicht in Fried und Eintracht leben?
Doch die Verhältnisse, sie sind nicht so!