Terreurliteratuur
De meeste romans koop ik en lees ik vlak na verschijning. (Dat probeer ik althans, want het nadeel van een eclectische smaak is dat er veel verschijnt dat je wil hebben.) Sahota’s boek was me wel opgevallen toen het vijf jaar geleden gepubliceerd werd, maar om de een of andere reden kocht ik het destijds niet. Recent verscheen de vertaling van zijn tweede roman, ‘The year of the runaways’, waardoor ik weer op zijn werk werd gewezen, en beide romans tegelijkertijd aanschafte.
Een paar dagen voor ‘Brussel’ begon ik dus aan ‘Ours are the streets’. Ik zit inmiddels op een derde, ‘Brussel’ zorgde voor wat oponthoud; de televisie, de laptop en mijn iPhone wonnen het van het boek.
Sahota’s roman over een radicalised young man werd in het Verenigd Koninkrijk bij verschijning de hemel in geprezen, en ik hoop dat ik het straks ook heel erg goed ga vinden (waarom je tijd besteden aan niet heel erg goede romans?) maar voorlopig valt het me nog een beetje tegen.
Misschien wel omdat de vorm – een lange afscheidsbrief aan, nou ja, zo’n beetje alle achterblijvers – wat gekunsteld over komt. De schrijver vertelt zijn naasten wat ze vaak allang weten; ze waren er immers zelf bij toen ze dit of dat deden of toen de verteller, Imtiaz Raina, zus of zo zei.
Toch bevalt de roman me, en dat heeft te maken met de stad waar de vertelling plaats vindt. Sheffield. De stad waar ik, twintig jaar geleden alweer, studeerde. Sahota weet, voor wie de stad goed kent, Sheffield echt tot leven te brengen, misschien nog wel het meest door zijn weergave van het accent van zijn hoofdfiguur.
Als ik hem hoor praten, ben ik terug in de stad waar ik op zaterdagen naar The Leadmill toog om voor vijf pond drie bandjes te kijken (naderhand aan de bar ouwehoeren met een medestudent, een kale hard cunt met een oorbelletje die ’s nachts in een bakkerij werkte om zijn porceleinverzameling te bekostigen, en verwachtte dat ik – Hollander immers – net zoveel wist van De Stijl als hijzelf), waar ik hoeren klanten zag scoren op een begraafplaats, waar ik door een uitsmijter de brandtrap van een hele foute club af werd gelazerd omdat ik drugs zou dealen (ik had, that must have given it away, een colbertje aan), de stad waar ik me vreselijk eenzaam voelde te midden van allerlei frisse eerstejaars, waar ik elke avond naar de legendarische Mark and Lard luisterde op Radio 1, de stad waar ik tegen wil en dank (hij drong zich nogal op) vrienden werd met Simon, de geniaalgekke zoon van een mijnwerker uit Rotherham, die als Phd-student in Cambridge vreselijk eenzaam was en niet wist of hij ze nou moest doodslaan of neuken, die poshe studentes in het zuiden van zijn geboorteland, de stad ook waar ik, luisterend naar het net verschenen The Boatman’s Call van Nick Cave op een luisterpaal van HMV, me voornam om voortaan –nou ja, dat doet er nu eigenlijk niet toe.
Wat er nu wél toe doet: schrijvers weten (en natuurlijk wist ik dat al, maar vandaag ben ik, een beetje lezend in ‘Ours are the streets’ van Sunjeev Sahota, blij dat ik het me wederom besef) steden tot leven te wekken. En dat is, of ze het nu beogen of niet, misschien wel een mooie middelvinger naar de gasten die steden willen ontwrichten, verwoesten, die steden kapot willen maken.
Patrick Pouw is de auteur van de roman De terugkeerling, en gaat op 23 april tijdens het International Literature Festival Utrecht met Frank Westerman in gesprek over het woord versus terreur.