‘Een elftal bestaat uit tien mensen en een linksbuiten.’
De lijst van Cruijffiaanse aforismen is onuitputtelijk en de afgelopen dagen werden ze gretig geciteerd. Onnavolgbare taaldwalingen, onbegrijpelijke slogans, tautologische bezweringen, allemaal even apodictisch als logisch.
Mijn persoonlijke favoriet is ‘Een elftal bestaat uit tien mensen en een linksbuiten.’ Ik overwoog deze woorden als motto voor mijn debuutroman en ik herhaal ze te pas en te onpas.
Het lijkt voor de hand liggend om een elftal te definiëren als de combinatie van tien spelers en een keeper. De keeper is immers het buitenbeentje. De enige die een andere kleur shirt heeft. De enige die met zijn handen mag. De enige die handschoenen draagt. Er werden zelfs boeken aan gewijd. De verveling van de keeper. Een keeper is altijd alleen. The outsider.
Cruijff zag het anders. Voor Cruijff was de keeper deel van het elftal. Vandaar dat hij altijd meevoetballende keepers wilde. Jan Jongbloed bij Oranje in 1974. Carlos Buquets bij Barcelona (tot onbegrip van iedereen). Niet de keeper is de outsider bij Cruijff, maar de linksbuiten.
Niet de rechtsbuiten dus. Cruijff had een zwak voor linkspoten, hoewel hij zelf rechtsbenig was. Linkspoten hebben iets extra’s, meende hij. De linkspoot is anders, is in de minderheid, is de uitzondering, de exceptie. De linksbuiten is die ene speler die je de hele wedstrijd niet ziet, die de bal niet krijgt, zijn man niet voorbij komt en die eindeloos uitgefloten wordt tot hij in de laatste minuut die beslissende actie maakt. Voetballers waarvoor je naar het stadion komt. Eerst om ze uit te fluiten, daarna om ze in de armen te sluiten.
Wat verder opvalt is dat hij het heeft over ‘mensen’, niet over ‘spelers’. De linksbuiten, zo lijkt hij te zeggen, is eigenlijk geen mens. Wat dan wel? Iets bovenmenselijks? Een halfgod? Of misschien een slangenmens, zoals Rensenbrink? Ik weet het niet.
Zelf was Cruijff geen linksbuiten (ofschoon The Guardian ons dat vrijdag wel wilde doen geloven). Hij dook graag op de linkervleugel op, waar hij dan met buitenkantje rechts iets briljants deed. Op de linkervleugel maakte hij ook zijn beroemde Cruijff-turn, in de wedstrijd tegen Zweden. Een briljante move waarmee hij zijn directe tegenstander in de luren legde. Hoeveel spelers kunnen dat nazeggen, dat er een beweging naar hen vernoemd is?
De Cruijff-turn herhaalde hij daarna nog vele malen, maar dan vooral verbaal. Ongewild illustreerde hij zo steeds weer die andere waarheid. Dat de wereldbevolking bestaat uit miljoenen mensen en maar één Cruijff. Nu hij er niet meer is, zijn we weer gewoon mensen onder elkaar.