NOG (2)
Toen egoïsme eindelijk erkend werd als een medische aandoening.
Volgens experts hoogst besmettelijk en genetisch overdraagbaar.
Daarom werd het ook de ultieme verzachtende omstandigheid.
‘Ja edelachtbare, ik had gewoon heel veel last van mijn egoïsme toen ik hem in mekaar sloeg. Ja, ik kon er niks aan doen. Mijn vader was een egoïst, zijn vader ook en ik al sinds de kleuterklas zegt mijn moeder.’
Meer en meer mensen beweerden egoïsten te zijn, voornamelijk voor de belastingvoordelen.
En ook een beetje voor de speciale parkeerkaarten waarmee men overal zijn auto kon zetten.
Op fietspaden, op speeltuinen, op gehandicaptenplaatsen.
Om officieel erkend te worden als egoïst moest men wel voor een commissie verschijnen.
Dan kreeg men vragen als: ‘Na hoeveel microseconden wachten begint u te toeteren?’ en: ‘Hoe vaak per dag gebruikt u het argument: “Ik heb tenminste werk”?’
Maar niet iedereen slaagde voor dat examen.
Tussen die zelfverklaarde egoïsten zaten toch stiekem individuen met verborgen empathische gevoelens en sporen van geduld.
Wat ze vreselijk vonden, die arme gevoelige sukkels.
Dus er kwamen pillen op de markt om egoïsme op te wekken.
Geproduceerd door het farmaceutisch bedrijf die ook verantwoordelijk was voor een zalfje dat comapatiënten deed glimlachen.
Niet omdat ze zich beter voelden, maar gewoon door kwijl om te zetten in opgespannen mondspieren.
Om familieleden zich beter te laten voelen.
Mensen begonnen massaal deze egoïsmepillen te slikken.
En niemand dacht nog aan een ander.
Na een maand werden de bijwerkingen duidelijk.
Aan niemand anders denken veranderde langzaam in niemand anders nog opmerken.
De medemens vaagde weg uit hun blikveld en de kop registreerde enkel nog objecten.
Men bleef naar soaps op televisie kijken, maar zag enkel een half uur lang lege decors.
Men bleef de straat op gaan en botste soms tegen een onzichtbare schouder.
Men bleef naar familiefeesten gaan en merkte hoe voedsel verdween van borden.
Maar nooit stopte men met de pillen.
Elk mens waande zich de enige bewoner van de wereld en genoot met volle teugen.
De meesten zeggen echter dat alles veranderde op een maandag.
Wanneer de Grote Twijfel toesloeg.
Maar het kon ook een donderdag zijn.
Niemand weet eigenlijk precies wanneer het Tijdperk van De Grote Twijfel begon.
Beter bekend als de ‘ja maar ja maar ja maar periode’.
Want de grote shock was niet dat er geen zekerheden meer waren
Maar dat de verzameling van alle gekende feiten zo weinig voorstelden in vergelijking met alle mogelijke vragen die nog gesteld konden worden.
Zodat vooruitgang eigenlijk aanvoelde als minder en minder weten.
En dat kon toch niet de bedoeling zijn.
Deze immense twijfel werd een infectie.
Mensen begonnen elkaar te begroeten met ‘eeuhm’.
Vragen als: ‘Hoe is het?’ en: ‘Wat wil je drinken’ kregen als enige antwoord: ‘Ik weet niet’.
Liefdesrelaties worden elke dag opnieuw in vraag gesteld.
‘Goeiemorgen, liefste, denk ik, wat denk jij?’
‘Ik denk vandaag wel, maar vraag het nog een keer bij het middageten.’
‘Zal ik doen. Goed geslapen?’
‘Ik weet niet.’
Decennialang duurde dit Tijdperk van De Grote Twijfel.
Of eeuwenlang, niemand weet het.
Niemand wou het ook weten.
Als een wereldwijde pauze gebeurde er niks.
Mensen werden geboren, leefden en gingen dood.
Want dat kon de mens als de beste.
Er werd niks nieuws uitgevonden, er werd niks ouds uitgevochten.
Gewoon niks.
Een globale ‘hehe, effe zitten’.
Maar dat kon niet blijven duren.
En zo belanden we hier en nu.
In deze Fast Forward Modus.
Te snel om te volgen en te heftig om te stoppen.
Zoals de toekomst hoort te zijn.
Bella behoort tot de eerste generatie geboren net na het Tijdperk van De Grote Twijfel.
Net als haar leeftijdsgenoten doorknipt ze op haar vijfde alle banden met haar ouders en verlaat het huis.
Dit is haar verhaal.
En het begint zo.