De meetbaarheidsmythe
De examenmakers verbeterden hun eigen klachtenrecord van vorig jaar (nu al meer dan 22.000 klachten en de teller loopt nog). Fijn dat het LAKS het aantal klachten nauwkeurig bijhoudt. Dat maakt de kwaliteit van dit examen in elk geval meetbaar. En daar gaat het toch allemaal maar om.
Concreet en meetbaar, dat zijn de toverwoorden in onderwijsland, de afgelopen jaren. Waar het eindexamen nog niet eens zo heel lang geleden een proeve van bekwaamheid voor leerlingen was, een laatste tour de force voor het diploma in ontvangst mocht worden genomen en de schooltas aan de vlaggenstok kon, is het de laatste jaren een meetinstrument geworden voor vrijwel alles wat met onderwijs te maken heeft. Het examen is het meetlint waarlangs niet alleen leerlingen worden gelegd, maar ook docenten en scholen. Als enige landelijke toets in het middelbaar onderwijs is het immers het middel bij uitstek om te kijken hoe scholen zich tot elkaar verhouden en hoe de verschillende leraren het ervan afbrengen. Ooit was daar de onderwijsinspectie voor. Maar ook die wil tegenwoordig het liefst meetbare gegevens vergelijken. Want meten is weten.
Het examen is in feite een van de weinige knoppen waar de politiek nog aan kan draaien om invloed uit te oefenen op scholen, vooral nu de geldkraan al jaren dichtstaat. En een inhoudelijke herziening van het onderwijs, daar lijkt geen politicus zich over uit te durven laten na decennia van heilloze onderwijsvernieuwingen. ‘Scholen moeten zelf maar bepalen hoe ze het doen’ is het nieuwe credo. Als ze maar voldoen aan de eisen van het eindexamen.
Zodoende wordt het belang van dat examen flink opgepompt. Bij de meeste vakken bepaalde het centraal examen al voor de helft het eindcijfer, maar inmiddels moet ook voor het CSE zelf gemiddeld een voldoende worden gehaald. Bovendien mag van de zogeheten kernvakken (Nederlands, wiskunde en Engels) slechts eentje worden afgerond met een vijf. Het eindexamen Nederlands is daarmee een van de belangrijkste toetsen die leerlingen tijdens hun schoolcarrière – of misschien wel in hun hele leven – moeten maken. Ook voor scholen hangt er veel van af. Dat legt de nodige druk op de schouders van de mensen die dat examen ontwerpen.
Voor wiskundigen ligt het allemaal wat minder ingewikkeld. Die toetsen in één examen zo ongeveer alles wat er de afgelopen jaren in de les behandeld is. Dat is bij meer vakken het geval, maar bij de talen wordt er al jaren gekozen voor leesvaardigheid als voornaamste toetsonderdeel. Die keuze lijkt vooral pragmatisch: het is eenvoudiger te toetsen dan bijvoorbeeld spreek- of schrijfvaardigheid. Hele generaties schreven een opstel en maakten een samenvatting als examenopdracht bij Nederlands: een dubbele proeve van bekwaamheid. Maar dat gaat natuurlijk niet. De meetbaarheidsmythe schrijft immers voor dat er een eenduidige beoordeling moet zijn. Dus maakt iedereen dezelfde toets met hetzelfde correctiemodel met de juiste antwoorden, een dubbele correctie en een landelijke normering.
Tegelijkertijd stellen honderden docenten Nederlands jaarlijks weer vast dat die eenduidigheid bij leestoetsen maar schijn is. Leerlingen komen er vaak nauwelijks uit en hun docenten eigenlijk ook niet. De vragen die gesteld worden leiden veelal niet tot een beter begrip van de tekst, vaak zijn er meerdere antwoorden verdedigbaar en het antwoordmodel geeft lang niet altijd uitsluitsel. Het schrappen van de samenvatting (om plaats te maken voor nog meer teksten met vragen) heeft niet voor een verbetering gezorgd, integendeel. De vakjury van het Songfestival is er sneller uit dan de docent met de tweede corrector.
Het is ook wel wat merkwaardig dat de nadruk zo sterk op leesvaardigheid is komen te liggen. Als iemand mij vraagt wie ik ‘taalvaardig’ vind, dan zou ik mensen noemen die goed kunnen schrijven, die beschikken over een grote woordenschat, die precies onder woorden kunnen brengen wat ze bedoelen of iets formuleren op een manier die ik zelf niet had kunnen verzinnen. Mensen die fraaie poëzie schrijven, pakkende slogans bedenken, foutloze brieven opstellen, grappige woordspelingen verzinnen. Ik zou belezen mensen noemen, begaafde sprekers, sterke debaters. Toch zijn dat allemaal kwaliteiten die niet of slechts mondjesmaat aan bod komen in de belangrijkste taalvaardigheidstoets die we in Nederland hebben. Eigenlijk best gek.
De gebrekkige kwaliteit van dit examen is niet een probleem dat op zichzelf staat. Zolang we taalvaardigheid alleen toetsen aan de hand van teksten met onbenullige vragen, geen ruimte laten voor andere vaardigheden, het belang van het CSE op blijven pompen en de schijn ophouden dat we hiermee een objectief meetinstrument in handen hebben, vragen we van examenmakers het onmogelijke. Het wordt tijd om af te rekenen met de dictatuur van de meetbaarheid. Dat kan alleen als we het examen weer gaan gebruiken waar het oorspronkelijk voor bedoeld was: leerlingen de kans geven om te laten zien wat ze kunnen.
Cor de Jong is auteur van de 'voetbalroman' De aanname en werkt als leraar. Hij schreef onderstaande Facebook post op 12 mei jongstleden, en kreeg veel bijval.
Beste leerlingen van V6,
Mijn oprechte excuses. Ik schaam mij diep. Plaatsvervangend, maar toch. Wat een waardeloos examen hebben jullie vandaag moeten maken. Een jaar van intensieve voorbereiding hebben jullie achter de rug. Voorzichtig hebben jullie gebouwd aan het vertrouwen dat het wel zou gaan lukken, dat je de kennis, de vaardigheden en het gereedschap hebt om deze klus te klaren. En dan krijg je als allereerste examen dit wanproduct voorgeschoteld…
Ik hoop van harte dat jullie je niet laten ontmoedigen en gewoon met frisse moed aan de volgende examens gaan beginnen: die zijn vast beter, makkelijker en zinniger. Heus! Daarnaast hoop ik van ganser harte dat jullie geen hekel krijgen aan taal, aan teksten, aan lezen, aan literatuur, aan woorden en aan zinnen. Nederlands is een mooi vak, echt waar!
Geloof vooral niet dat dit examen ook maar iets zegt over je capaciteiten op welk vlak dan ook. Zie het maar als een horde, een onbenullige (maar vervelende) drempel die nu eenmaal genomen moet worden. Meer kan ik er niet van maken.
Cor de Jong