Verlossing
Hij is zes, zeven jaar. Roze krassen op zijn schenen, korstjes op zijn knieën; ik moet de aandrang bedwingen mijn hand uit te steken en er met mijn vingers over te strijken. De zon staat hoog, de lucht boven het asfalt lijkt te golven. Verderop loopt een puber met nootjes en flessen water tussen de rijen stilstaande wagens in de file, een motorrijder scheert rakelings langs hem heen. De auto’s voor ons komen in beweging en de taxichauffeur geeft gas. Ik zie het kind op de vangrail langzaam uit de spiegel verdwijnen en even later zoeven we weer met honderdtwintig over de weg. Hoog op de Corcovado-berg kijkt Christus de Verlosser ons na.
Cristo Redentor, één van de zeven nieuwe wereldwonderen. Het bijna veertig meter hoge beeld dat met gespreide armen boven de stad uittorent en over de mensen van Rio de Janeiro waakt. Geesteskind van een megalomane priester dat in 1931 het licht zag. Verlossing van satan, vergeving van de zondeschuld: wie wil dat nu niet. Duizenden mensen staan iedere dag te trappelen het rode trektreintje de berg omhoog te nemen. Gepaster lijkt het mij de route te voet af te leggen, enkele uren dwars door de jungle terwijl de apen boven je hoofd mee springen. Niet dat ik het heb gedaan – ik heb het nooit zo op kermisattracties, zeker niet als ze niet doen waarvoor ze gemaakt zijn.
Ik lees het nieuws op mijn telefoon. De krant Globo heeft een filmpje onder een nieuwsbericht geplaatst; het wordt afgespeeld voor ik het kan tegenhouden. Verkeer raast over een drukke vierbaansweg, zo een als waarop wij rijden, en tussen de auto’s door rennen kinderen. Een automobilist gaat naar rechts om de afrit te nemen en schept één van hen in volle vaart; het kind cirkelt met gespreide ledematen hoog door de lucht, alsof hij radslagen naar de hemel maakt. Terwijl ik op de uitknop druk valt hij met een plof op het asfalt.
Misschien had Cristo even slecht zicht.