Panini
Het was 1990. Ik was elf jaar. In Italië werden de wereldkampioenschappen voetbal gehouden. Nederland had de Europese titel op zak en was favoriet. Mijn zakgeld ging op aan voetbalplaatjes. In plaats van zakgeld kreeg ik elke week een paar pakjes met – hopelijk – nieuwe namen en nieuwe gezichten.
Ik leerde de spelers uit Kameroen kennen, proefde voorzichtig de vreemde namen. Ik telde de Mubarakken in de selectie van de Verenigde Arabische Emiraten, vergeleek de matjes van de verschillende spelers van de USA en ruilde mijn dubbele tot ik mijn album vol had.
Bij België speelden Marc De Gryse, Jan Ceulemans, Franky VanderElst, Bruno Versavel en Eric Gerets. De keeper was Preud’homme. Een jonge Luc Nilis kijkt alsof iemand hem net heeft uitgescholden. De Belgen kijken geen van allen in de lens trouwens, in tegenstelling tot de spelers van Oranje. Mijn broer vertelde me dat Scifo de beste Belg was en dat Georges Grun ervoor had gezorgd dat Nederland niet meedeed aan het WK van 1986. Al was dat eigenlijk de schuld van Vercauteren. Iets met Kieft. Mijn vader noemde het team de Rode Duivels en ergens dacht ik dat die benaming wel verband zou houden met dat incident.
Kieft-Vercauteren. Later had je nog Staelens-Kluivert. Ik geloof dat de rivaliteit tussen de Nederlanders en de Belgen de laatste decennia tot die twee incidenten beperkt is gebleven. De Belgen zijn in mijn tijd nooit de aartsvijand geweest. Dat waren de Duitsers. Matthäus, Völler, Hássler, Kohler. Om er eens een paar te noemen.
Het is moeilijk voor te stellen dat er een tijd is geweest dat de verhoudingen anders lagen. Tot de Tweede Wereldoorlog en ook nog daarna was de Derby der Lage Landen een wedstrijd die ertoe deed. Een wedstrijd die jaarlijks werd gespeeld en in naam vriendschappelijk was, wat niets afdeed aan het feit dat het vaak een strijd op leven en dood was. In de jaren 30 maakte Bakhuys zijn befaamde kopgoal tegen de Belgen. In de jaren 50 waren er de duels tussen Terlouw en Coppens. Slechts weinig interlands werden zo vaak gespeeld als die tussen Nederland en België en slechts weinige waren zo beladen.
Wanneer is dit veranderd? Wanneer zijn wij de Belgen aan de borst gaan drukken en is de rivaliteit gedoofd? Ik vrees dat we de verklaring moeten zoeken in de Moeder Aller Nederlagen, 7 juli 1974 in het Olympiastadion in München. Een nieuwe vijand diende zich aan en daarmee een trauma dat we nog decennialang met ons mee zouden dragen. De Duitsers werden de nieuwe Vijand, met hoofdletter V. Vanwege die valpartij van Hölzenbein, het gemekker van Beckenbauer, dat lelijke doelpunt van Müller. En die oorlog zat ons toch ook niet helemaal lekker.
Maar ook de Duitsers zijn al lang niet meer onze vijanden. Het is te lang geleden. Bovendien speelt Duitsland intussen mooi voetbal, hebben ze sympathieke spelers en oogst hun winnaarsmentaliteit eerder onze bewondering dan onze haat.
We hebben geen vijanden meer. De rode kaartenwedstrijd tegen de Portugezen in 2006 is toch meer een schaamtevolle herinnering dan een trauma en hetzelfde geldt eigenlijk ook wel voor de verloren finale tegen de Spanjaarden.
Het meest recente trauma, de mislukte kwalificatie voor dit EK, ligt nog vers in het geheugen, maar het treurige daarvan is dat we er geen gezonde rivaliteit aan over hebben gehouden. Als er met vingers gewezen moet worden is dat niet richting een tegenstander, maar naar onze eigen spelers. En de bondscoach. Misschien is dat nog wel het zuurst van alles. Waar zijn Húlzenbein en Vercauteren als je ze nodig hebt?