Het model (voorpublicatie Bontebrug)
Op dit tijdstip lijkt de dag nog onbedorven. Alles is fris en schoon. In alle vroegte fiets ik naar de Rietveld. Ter hoogte van het Vondelpark word ik ingehaald door een meisje op een te grote omafiets. Haar voeten raken maar net de pedalen en uit alle macht duwt ze zich vooruit. Als we moeten stoppen voor de stoplichten zie ik het: haar broek, sokken, schoenen, petje en fi ets zijn van exact dezelfde kleur blauw. Ultramarijn. Een lichtgevend engeltje op een fiets. Zou ze zich er bewust van zijn? Ze kan natuurlijk de dochter zijn van een fietsenmaker die ’s morgens niet alleen haar broodbeleg maar ook de kleur van haar fiets mag kiezen. Ik hoop het voor haar. Als een pijnstiller fietst ze tussen de mensen die geen oog voor haar hebben. Later wordt ze hopelijk operazangeres of ballerina, zodat ze kan blijven stralen. Nu is de blauwe fiets nog genoeg. Ze fietst hard de Stadhouderskade af en ik ga rechts richting de Rietveld. Als ik afsla kijk ik nog een keer in haar richting. In de verte zie ik de blauwe vlek steeds valer worden.
Bij de Rietveld is het rustig. Ik sta buiten met Joost een sigaret te roken. Normaal gesproken zijn we nooit zo vroeg aanwezig maar vandaag is er een modeltekenles. Aan de overkant van de straat zijn bouwvakkers aan het werk, ze luisteren naar het Nederlandstalige levenslied. Joost schudt geïrriteerd zijn hoofd als ik flarden tekst meezing.
Als we naar binnen lopen worden we gevolgd door een walm van sigaretten. We gaan het tekenlokaal binnen, het is er al behoorlijk vol. Joost neemt vooraan plaats, ik ga achterin zitten. Naast me zit Aida. Nog steeds heb ik niet echt met haar gepraat. Ik versta haar amper, dat is het probleem, ze lijkt van een andere planeet op de onze te zijn gevallen. Ze wrijft grote rondjes met haar wijsvinger op haar tekenpapier en blaast belletjes van spuug de lucht in. Ze zweven even en landen dan op haar papier. Het levert kleine, donkere spuugvlekjes op. Ze stopt ermee en kijkt me aan.
‘Hoi, Trebor…’ Het klinkt Spaans of Frans.
Afwachtend kijkt ze me met halfopen mond aan. Ik lach aarzelend en zeg: ‘Oké?’ Ze steekt haar tong uit en blaast nog een spuugbelletje. Het landt en spat kapot op mijn tekenblok. Ze glimlacht en begint weer te wrijven over haar papier. De tekendocent komt het lokaal binnen. Hij verontschuldigt zich dat het model nog heel even op zich laat wachten. Er gaat een flauw zuchtje door het lokaal en mensen beginnen voorzichtig te praten.
‘Het model vandaag is een beetje bijzonder,’ zegt de docent, ‘ze is zich aan het omkleden.’ Het wordt stil in de klas. ‘We doen – met zes andere academies – mee aan een experiment. De komende tijd zijn onze modellen afkomstig uit een zogeheten inrichting.’ Als Aida zou opstaan en zeggen dat ze het model was, zou ik het niet eens heel vreemd vinden. Ze klakt met haar tong. Een jongen op de eerste rij steekt zijn hand op en vraagt: ‘Wat is hier het idéé achter dan?’
‘Deze modellen hebben aangegeven iets met kunst te hebben, en dit is een mooie manier om weer met kleine stapjes de wereld in te gaan. Vind je niet?’ De tekendocent kijkt op zijn horloge en snelt het lokaal uit.
Wat mij betreft kan het model niet laat genoeg komen. Modeltekenen is een onmogelijk karwei. Mijn tekeningen lijken op die van kinderen. Op het doek lukt het me meestal om scherp te zijn maar op papier ben ik waardeloos. Mijn tekeningen van naakten zijn vormloos en totaal uit verhouding. Er klopt niks van. Ik zie het gewoon niet. Ik heb het liefst volle modellen, hun vormen en lijnen zijn beter zichtbaar en dus makkelijker te treffen.
‘Daar komt ze!’ zegt de docent vanuit de gang. Gehuld in een badjas komt het model gehaast de klas binnen. Een magere vrouw van middelbare leeftijd met sluik haar. Haar ogen schieten nerveus langs alle gezichten in de ruimte. De badjas die ze draagt ziet er
verwassen uit, de witte stof is ruw geworden, als de vacht van een oude hond.
Normaal gesproken gaat een model liggen en dan begint de les. Maar deze vrouw geeft iedereen een hand en stelt zich voor. Vera, Vera von Straussbergen, zegt ze steeds. Voor sommige studenten moet ze reiken om hun een hand te geven, waardoor haar badjas
openvalt en haar kleine borsten langs de studenten schuren. Vera komt steeds dichterbij en reikt me haar klamme hand. Ik knik schuchter.
Aida pakt haar hand met twee handen vast en zegt: ‘Aah klein paard, wat ben je prachtig, je lijkt wel een olijf.’
De badjas gaat uit en de les begint. Vera neemt de houding van een madonna aan, misschien heeft ze daar wel op geoefend in de kliniek. Mijn medestudenten beginnen ijverig te tekenen, en ook ik doe een poging.
Het is muisstil in het lokaal. Na de eerste paar lijnen weet ik al dat het weer niks wordt vandaag. Vera beweegt en dat maakt het voor mij onmogelijk om ook maar iets van haar op papier te krijgen. Ze wrijft steeds aan haar neus en ik blijf maar naar die bewegende ogen kijken. Ook is ze veel te mager. Ik maak geen schijn van kans. De docent loopt door het lokaal en stopt zo nu en dan bij een student, geeft wat aanwijzingen en loopt dan weer verder. Dat heeft hij bij mij de eerste paar keer ook gedaan, maar inmiddels stopt hij nog wel maar loopt daarna zonder wat te zeggen verder. Hij gaf de moed nog sneller op dan ik. Wellicht is het zijn ervaring die hem leert dat sommige studenten nou eenmaal hopeloos zijn.
Joost kijkt even achterom. Hij haalt zijn schouders op. Dan kijkt Vera me strak aan. Mijn hoofd begint te gloeien. Ben ik soms het model? Vanuit mijn ooghoek zie ik dat Aida weer rustig rondjes begint te wrijven op haar papier. Ik wend mijn blik af en kijk naar haar blaadje. Ze heeft Vera von Straussbergen perfect nagetekend, maar zonder hoofd.
Het model hoest en ik kijk op. Erbij blijven, lijkt ze te zeggen met haar kuch. Ik buig me snel naar mijn papier en doe alsof ik teken.
‘Kun je van houding veranderen, Vera?’ vraagt de docent na een kwartier. Ze knikt en neemt een slokje water maar verslikt zich en belandt in een hoestbui. Ze probeert hem te onderdrukken. Dan neemt ze een nieuwe houding aan: op één knie en met haar andere been gestrekt. Haar hoofd loopt rood aan. Ze begint weer ongecontroleerd te hoesten, het komt van ver; diep genesteld slijm. Het is indrukwekkend om een magere naakte vrouw te zien hoesten. Haar buik trekt samen, haar kleine borsten gaan ongeduldig op en neer en ook tussen haar benen trilt er van alles. Misschien is dit wel de meest natuurlijke reactie van iemand die al lang niet meer buiten, in de wereld, is geweest. Ze probeert zich te concentreren maar het blijft kriebelen in haar keel. De hoest klinkt steeds droger en pijnlijker, ze is uitgeput, finaal doorgehoest. Ze zakt door haar rug en kruipt in elkaar. Niemand tekent, iedereen kijkt alleen nog maar. Dan zegt Aida: ‘Klein paardje toch, gaat het wel?’ Om Vera uit haar lijden te verlossen stopt de docent met de les en brengt haar de badjas. Na afloop lopen Joost en ik naar ons atelier. Op de gang kijk ik uit het raam en zie het model in een taxi stappen.
‘Kijk, Joost!’
Onze tekendocent rent met een bult kleren achter Vera aan en geeft ze aan de chauffeur. Ook de bouwvakkers staan te kijken naar de vrouw in badjas.
‘Wat een ge-wel-dig model,’ zegt Joost.
Als we ons atelier binnenkomen gooi ik mijn tekening op tafel. Joost pakt hem op en bestudeert hem met een frons op zijn gezicht. Daarna begint hij te lachen en zegt: ‘Jij bent echt visueel gehandicapt.’
Bontebrug, de debuutroman van het jonge multitalent Jonah Falke, ligt op 20 september in de boekhandel.