Voorpublicatie Dagboek van een timmerman
Als gezel heb ik het vak geleerd, als meester heb ik geleerd een bedrijf te runnen. Voor mij is het ambacht, het echte handwerk, rijker en van meer betekenis dan de bedrijfsvoering, en om die reden vind ik mijn gezeldiploma het belangrijkst.
Er is niets mystieks aan ambachtelijk vakwerk. Ik doe mijn werk op bestelling en ben volledig afhankelijk van de vraag, van het verzoek dat iemand heeft. Ik ben aannemer, een entrepreneur, zakenman. Dat zijn de woorden die andere mensen gebruiken als ze het over mijn vak hebben. Ik ben timmerman – dat is het woord dat ik zelf gebruik – en ik heb een klein aannemersbedrijf.
In de bouw voeren eenmansbedrijfjes de kleinere opdrachten uit, de grote jongens houden zich daar nauwelijks mee bezig. Zij bouwen nieuwe stadsdelen, grote woonwijken, ziekenhuizen, scholen en af en toe een kinderdagverblijf of een kleiner gebouw.
Kleine aannemersbedrijven plaatsen nieuwe badkamers; één per keer. Ze vervangen de ramen van huizen, bouwen garages. Van het verbouwen van een heel huis, tot het plaatsen van een paal voor een brievenbus, ze doen alles. Het grootste deel van het onderhoud en de renovatie van de ruim tweeënhalf miljoen huizen in Noorwegen wordt ook door kleine aannemersbedrijven uitgevoerd.
We zijn met velen en we zijn overal en we vormen dus vanzelfsprekend een veelzijdige groep. We delen hetzelfde vak, het handwerk, maar doen dat allemaal op onze eigen manier; dat weet elke ambachtsman. We doen het snel, traag, goed, slecht, chagrijnig, vrolijk, goedkoop, duur, eerlijk en soms ook oneerlijk. En dan heb ik het alleen nog maar over vak- en handwerk; over hoe we dat uitvoeren.
Ik woon in de wijk Täyen in Oslo en werk voornamelijk in de stad, meestal in Oost-Oslo. Af en toe werk ik in het westelijk deel van de stad en ik heb ook weleens opdrachten gehad in Ski en Ã…s en verder weg, in Asker. Toen ik in Oslo kwam wonen, heb ik de stad door mijn werk leren kennen. Soms, als ik met vrienden op stap ben, stop ik, wijs ik en zeg: daar heb ik een deur geplaatst, die zolder verbouwde ik en de badkamer in dat huis heb ik gemaakt. Voor een man met weinig gevoel voor richting is het een handige manier om de stad te leren kennen, want een klus vergeet ik nooit.
Ik heb geen werknemers en ook geen kantoor of magazijn. Mijn gereedschap ligt in de berging van mijn huis, net als de materialen die niet tegen de kou kunnen, zoals lijm en dergelijke. Schroeven, spijkers en alle overige spullen staan op zolder. Mijn gereedschap is een verlengstuk van mezelf. Door het goed te onderhouden, toon ik respect voor het vak, voor het werk en voor mezelf. Mijn auto, een oud bestelbusje, parkeer ik gewoon in de straat, daar waar plek is. Aan het einde van de dag draag ik mijn spullen altijd naar boven, mijn huis in. Het is niet slim om ze in mijn busje in het zicht te laten liggen. Als mensen zien dat het busje leeg is, zullen ze het ook niet openbreken.
Mijn appartement is op de tweede verdieping, dus ik moet veel sjouwen en op en neer lopen. Ik ben handig geworden in de planning van mijn werk en het verzamelen van de benodigde spullen, dat scheelt me tijd en sjouwwerk.
Mijn woonkamer doet ook dienst als kantoor. Het appartement is niet groot, maar alle mappen en papieren zijn netjes opgeborgen in een gesloten kast, zodat ik er niet tegenaan hoef te kijken. De administratie moet worden gedaan, al is zo’n kantoor in huis maar vervelend. Het voelt alsof ik altijd een zware rugzak bij me heb, die ik ook moet dragen als de tocht al voorbij is. Er is nooit tijd voor een pauze op een mooie plek, waar ik me kan omkeren en kan genieten van het landschap dat achter me ligt. Het landschap dat ik al heb doorkruist. Als ik klaar ben met mijn werk, met het bouwen, dan moet die kast open en dan moet ik mijn mappen met papieren tevoorschijn halen, mijn computer opstarten, belasting betalen, e-mails versturen, documenten archiveren, schema’s invullen, offertes doorrekenen. De uren die ik hieraan besteed duren lang, veel langer dan de uren die ik aan mijn materiaal en gereedschap besteed.
Ik ben een eenmansbedrijf en er bestaat niet echt een scheiding tussen mijn werk en privéleven. Ik ben een met mijn materiaal en gereedschap, een met de fi nanciën en de opbrengst van mijn arbeid. Ik heb een hechte band met mijn boormachine, mijn busje, de vloer die ik leg, het huis dat ik bouw en de boekhouding die ik voer.
Soms is de druk van al het werk overweldigend, maar niet alleen op een negatieve manier. Het geeft een sterk gevoel dat mijn werk van grote betekenis is voor de klanten die me vragen hun huis te verbouwen één voor mijzelf. Financieel en beroepsmatig ben ik vogelvrij; ik heb niet de zekerheden die de meeste mensen in loondienst vanzelfsprekend vinden.
Ik leef van het vervaardigen van dingen die vergankelijk zijn, die vervangen en weer afgebroken kunnen worden. Dat is ook een deel van mijn vak. De spullen waar wij ons mee omringen horen bij het leven, maar zijn tegelijkertijd onbelangrijk. Als er eens iets kapotgaat of afbrandt, is er geen man overboord.
De opdracht die ik in Kjelsä heb lopen, is bijna afgerond, nog drie weken en dan heb ik niets meer in mijn agenda staan. Zo gaat het altijd: ik ben aan het werk en maak iets en tegelijkertijd ben ik op jacht naar de volgende opdracht.
2
Ik zit thuis in de woonkamer. Het is een natte, koude novemberavond en Captain Beefheart staat op. Gisteren is het laat geworden en de woorden van de kapitein kloppen aardig: ‘I went around all day with the moon sticking in my eye’. Het is lekkere muziek om bij af te wassen, dus ik maak een begin, maar ik word al snel onderbroken. Iemand met een onbekend nummer belt me.
‘Hallo.’
‘Goedenavond, u spreekt met Jon Petersen, Helene Karlsen heeft me uw nummer gegeven.’
‘O ja, Helene en de jongens, van Torshov. Dan gaat het vast om een verbouwing?’
Twee jaar geleden heb ik de zolder verbouwd van Helene en de jongens, een gezin dat op Torshov woont. Het was een goede klus en het waren aardige mensen. Helene had een man en twee zoons, vandaar dus Helene en de jongens. Ik noemde ze zo en ik geloof dat ze dat wel grappig vonden, maar ik bedenk nu pas dat het Jon Petersen natuurlijk niets zegt.
‘Dat klopt, we wonen op Torshov en we willen onze zolder ook graag laten verbouwen. We zoeken een aannemer die verstand van zaken heeft.’ Hij bedoelt dat er haken en ogen aan het project zitten.
‘We willen degelijke vaklui, dus toen Helene en haar gezin zo tevreden waren en u aanbevolen…’
Jon vertelt hoe het er nu voorstaat met de zolder van de familie Karlsen en zegt dat hij en zijn gezin min of meer hetzelfde willen met hun eigen zolder. De vereniging van eigenaren van het blok waarin ze wonen, heeft inmiddels toestemming gegeven. De zolder mag worden verbouwd en een woonbestemming krijgen. Het is soms lastig om de overige bewoners te overtuigen, verandering vinden ze vaak eng en onnodig, maar nu heeft het gezin eindelijk de zolder kunnen aankopen, zodat ze hun appartement kunnen uitbreiden.
‘Mag ik u een paar vragen stellen over uw zolder? Moet de oppervlakte van de zolder bij het appartement worden getrokken waar u nu in woont?’
‘Ja, er moet een trap komen van de woonkamer beneden naar de zolder boven. We hebben beneden in het appartement een muur weggehaald, zodat de woonkamer en de keuken één ruimte vormen.’
‘Is er een bestek en zijn de vergunningen rond? En zijn er constructieberekeningen gemaakt?’
Petersen vertelt dat het bestek klaar is en dat een constructeur de berekeningen heeft gemaakt. De vergunning is aangevraagd en zal binnenkort worden afgegeven. Ik leg uit dat ik, mocht de opdracht doorgaan, het timmerwerk zelf zal uitvoeren. Ik werk al jaren samen met onderaannemers. Er is een verschil tussen aannemers met eigen personeel en aannemers die al het werk uitbesteden. Er is een groot verschil tussen een ambachtsman en een grossier in ambachten.
Het blijkt dat ik met nog twee anderen ben gepolst voor de opdracht en dat is prima. Als het er vijf zouden zijn geweest, zou ik het verzoek aan me voorbij laten gaan, dan zijn mijn kansen te klein. Voor Petersen zou dat betekenen dat de beste vaklui afhaken, want ik ben niet de enige die zo denkt, ongeacht of ik bij die beste vaklui hoor of niet. Goede aannemers begrijpen deze manier van denken en weten dus hoe ze hun klant op waarde kunnen schatten. Klanten die aan maar drie aannemers een offerte vragen, hebben meer kans om uiteindelijk goede kwaliteit geleverd te krijgen dan klanten die meer aannemers vragen en op die manier de beste vaklui afschrikken.
Je kunt ervoor kiezen om met tien bedrijven te beginnen. Klanten kunnen referenties, jaarcijfers en andere informatie opvragen voordat ze de aannemers waar ze vertrouwen in hebben om een offerte vragen. Een referentie versturen kost niet veel tijd, maar een offerte maken is tijdrovend.
Als ik een van de drie ben die meedingt naar een klus, ben ik tevreden. Dan heb ik een gerede kans om de opdracht ook te krijgen.
De klus die ik voor Helene en de jongens heb gedaan, blijkt nu een goede referentie. Zij hebben het destijds op dezelfde manier aangepakt bij het aanvragen van offertes.
In de loop van het gesprek komt naar voren dat Jon een administratieve baan bij de Noorse Spoorwegen heeft. Zijn vrouw Kari werkt bij de gemeente Oslo, in de culturele sector. Veel meer zegt hij er niet over, maar hij laat doorschemeren dat ze niet veel verstand van zolderverbouwingen hebben. Hij zegt het om aan te geven dat ze op praktisch gebied weinig kunnen bijdragen aan het project en overgeleverd zijn aan degene die de klus krijgt.
De Petersens hebben twee zoons en ze hebben meer ruimte nodig. Ze waren al op zoek naar een ander huis, maar kregen de mogelijkheid de zolder erbij te kopen en te verbouwen. Ze voelen zich thuis in het gebouw op Torshov en daarmee was de keuze snel gemaakt.
Tot nu toe hebben ze met de VvE en de architect te maken gehad. Via de architect zijn ze in contact gekomen met de constructeur en de afdeling Ruimtelijke ordening. Het theoretische gedeelte van het project heeft overeenkomsten met hun eigen werk en is dus makkelijker te begrijpen dan het gedeelte dat nu gaat komen, de verbouwing zelf. Petersen is al ruim een jaar bezig met het bureaucratische deel van het proces. Het is wel duidelijk dat hij nu haast heeft en verder wil, en dat betekent dat ik het niet moeilijker moet maken dan het al is.
Papierwerk valt terug te draaien, dat wil zeggen als het nog niet in praktijk is gebracht, maar ik kan niet vertrouwen op papieren en die als de werkelijkheid beschouwen. Iets bouwen alleen om te zien of het werkt, het slopen en weer opnieuw beginnen, dat gaat niet. Het zou natuurlijk kunnen als klanten ervoor betalen, maar dat doen ze bijna nooit.
Theorie bestaat voor mij uit de beelden die ik voor me zie van klussen die ik heb gedaan. Ik tel schroeven en spijkers en strekkende meters materiaal. Ik tel uren. Ik maak in mijn hoofd een voorstelling van hoe ik iets wil bouwen, als een film waarbij het bestek het script is. Klanten zijn vooral geïnteresseerd in het resultaat, in wat ze zien als de aannemer zegt dat iets af is, maar op de een of andere manier begrijpen ze een beschrijving op papier beter.
Als het werk gedaan is, wordt het bestek vergeten, dat is niet meer van belang. De tekeningen zijn de verbindende factor tussen een kale zolder en een bewoonbare zolder.
Ik houd het meest van het uit te voeren werk, terwijl de klant, de architect en de constructeur dat grotendeels voor lief nemen. Doordat we anders naar het werk kijken, kan er een afstand ontstaan tussen de architect en de constructeur aan de ene kant en de vakman, ik dus, aan de andere kant. Ik denk dat de meeste vaklui dezelfde ervaring hebben: we missen de architect op de bouwplaats, we missen het gesprek met de architect waarin we samen bespreken wat de beste oplossing is voor de klant.
In de meeste gevallen komt de architect nauwelijks naar de bouwplaats en constructeurs komen vaak pas langs nadat ze hun berekeningen hebben gemaakt. Soms lukt het me om ze uit hun kantoor te lokken, althans zo voelt het. Op dat soort momenten zijn de oplossingen beter dan anders. Ze zijn financieel beter, bouwkundig beter en bij de verbouwing van een zolder levert het een betere plek op om te wonen.
Het contact tussen de academisch geschoolde mensen in de bouwwereld en de ambachtslieden is, in de loop van de vijfentwintig jaar waarin ik als timmerman werk, slechter geworden. De bouwwereld is academischer geworden. Tegelijkertijd lukt het ambachtslieden steeds minder goed hun vakkennis in te zetten en het bouwproces te beïnvloeden. Vroeger was dat een vanzelfsprekend onderdeel van het werk, maar de dialoog verdwijnt als er niet naar je wordt geluisterd.
Ik geloof dat veel architecten en constructeurs zouden willen dat de samenwerking anders was, maar de situatie versterkt zichzelf. Als je eenmaal aan een bepaalde manier van samenwerking gewend bent, dan weet je ook niet meer wat je mist. Dit geldt voor alle partijen in de bouw: we zijn zo gewend geraakt aan een gescheiden manier van werken dat we niet beter weten. De spelregels zijn niet opgesteld volgens een ambachtelijke standaard en dus moeten ambachtslieden slim zijn in het samenspel met al die anderen, met klanten, architecten en constructeurs. Het gaat dan echt over twee kanten van dezelfde medaille.