Voorpublicatie 'Het zal je moeder maar wezen'
Het valt niet mee
Ik zei het niet tegen mijn familie en ook niet tegen Berdien van de supermarkt, maar het werd tijd om toe te geven dat Francien en ik overmoedig waren geweest en geen benul hadden van wat we ons op de hals hadden gehaald met de ontvoering van mama. Het was soms gewoon te veel. Mama had zoveel zorg en aandacht nodig, dat mijn gezin en werk eronder leden. De meisjes begonnen te morren. Het laatste vriendinnetje dat onverwachts op bezoek kwam terwijl zij niet thuis waren, had mama de hele middag moeten helpen met een puzzel van duizend stukjes die ze sowieso al niet goed kon zien. Ideetje van ons Francien. Zelfs Ronald, wiens humeur normaal gesproken zo gelijkmatig was als een pas geschoren golfveld, begon af en toe chagrijnig te worden en me te verwijten dat ik te weinig aandacht voor hem had. Ik had hem verzekerd dat als hij ooit zelf begon te kwijlen en zijn broek niet meer kon dichtknopen, ik hem dan met alle liefde en plezier zou verzorgen. Maar daar nam hij geen genoegen mee, hij wilde ook een deel van mij. Net als de meeste van mijn opdrachtgevers. Die waren eerst heel begripvol geweest, maar begonnen steeds meer professionele distantie in acht te nemen. Vrolijke amicale mailtjes vol ‘je’ en ‘jij’ kwamen niet meer zo vaak langs. Zelfs oude contacten spraken me plots weer met ‘u’ aan.
Francien en ik hadden elkaar diep in de ogen gekeken en besloten dat we iets moesten ondernemen. De grond onder ons was aan het afbrokkelen, ik had het gevoel dat ik met Francien en mama in een klein bootje afdreef van het vasteland. We moesten ook even op adem komen, anders zou het ons heel vervelend kunnen gaan opbreken. We hebben professionele zorg voor mama moeten inhuren, hoe erg tegen haar zin het ook was. Francien had het geregeld en het kostte ons niets, het werd betaald uit mama’s pgb. Twee keer per week, maandag- en vrijdag middag, zou er een mevrouw langskomen om haar bezig te houden. Fijn.
José was een kwartier te vroeg. Ik legde haar meteen een aantal zaken uit: ‘Mijn moeder alleen cafeïnevrije koffie geven, anders stopt ze de komende uren niet met praten. Eén kop koffie met cafeïne en het lijkt of ze een gram cocaïne weg heeft gesnoven. In die blauwe bus zitten de cafeïnevrije pads en in de rode de keiharde cafeïnevolle pads. Wat ook belangrijk is: spreek haar niet op een betuttelende manier aan, want dan sluit ze zich af en krijg je haar er niet meer uit. En last but not least: mijn moeder wordt niet graag door vreemden aangeraakt en raakt mensen ook niet aan.’
‘Is uw moeder autistisch?’
‘Nee, dat geloof ik niet, maar ze wordt onrustig van aanraken.’
Wij knuffelden thuis vroeger ook niet, ze duwde ons met één vinger de juiste richting in of schopte ons vooruit. Toen de kleinkinderen klein waren had ze er minder last van, maar toen ze groter werden, moest ze niet veel meer van genegenheid hebben. Ik had er nooit over nagedacht of mama autistisch zou zijn. Ik vermoedde altijd dat haar gedrag zo afstandelijk was omdat ze zoveel meegemaakt had. Het was helemaal duidelijk, zei José, ik kon gewoon gaan en hoefde me geen zorgen te maken. Dat deed ik ook niet, totdat ik naar de auto liep en door het raam zag dat José goedbedoeldeen arm om mama’s schouders sloeg.
Na ongeveer twee uurtjes kwam ik terug, ik had een unheimischgevoel gekregen. Eenmaal binnen vond ik mijn moeder opgesloten in haar kamer. Ze wilde er niet uitkomen totdat ‘die mevrouw’ weg was. José wist niet meer of ze de blauwe of de rode bus had gebruikt en ze had mijn moeder toch aangeraakt, sorry, dat ging automatisch, dat was de bedoeling niet, heel erg sorry, ze had dit nog nooit meegemaakt en ze deed dit werk toch al heel lang. ‘Mag ik vrijdag nog komen?’ vroeg ze me.
‘Ik overleg dat met mijn moeder en bel u deze week nog.’ Ik liet haar snel uit.
Het kostte me daarna een halfuur om mama uit haar kamer te krijgen. Toen ik twintig euro onder de deur door schoof, deed ze open. ‘Die vrouw komt er niet meer in, want die is lesbisch,’ was het eerste wat ze zei. ‘Heb ik de hele middag lang twee zakjes met lavendel zitten vullen en moest ik ze daarna van die vrouw in mijn kast gaan leggen. Ik heb verdomme de oorlog meegemaakt, vijf jong in mijn eentje grootgebracht, zit ik als een kleuter droge bloemetjes in een zakje te frotten. Ik blijf hier niet meer langer. Ik ga mezelf inschrijven voor een huis en dan ben ik niemand tot last. Ik heb jullie helemaal niet nodig. Ik kan alles zelf nog. Ik weet dat jullie het goed bedoelen, maar goede bedoelingen zijn niet altijd goed. Als je dat maar weet.’
‘Ik merk het. Even voor de duidelijkheid, u komt niet meer in aanmerking voor een huis. Dus dat kunt u wegstrepen.’
‘Ik wil hier niet wonen. Ik wil mijn eigen huis en als je dat niet voor mij kunt regelen dan ga ik er zelf wel achteraan!’ riep ze.
‘Hoe dacht u dat te doen dan?’
‘Waarom wil niemand iets voor mij regelen? Iedereen woont in mooie huizen en ik zit hier. Ik mag niet weg.’
‘U mag weg wanneer u wilt, maar u kunt geen huis meer huren. U bent te oud, dat doen ze niet meer.’
‘Dan koop ik wel een huis. Ik heb jullie niet nodig!’
‘Van welk geld dacht u dat te doen?’
‘Ik heb nog wat spaargeld.’
‘U hebt nog niet genoeg voor een vierdehandscaravan.’
‘Dan koop ik een tent. Maar hier blijf ik niet.’
‘Dan moet u dat maar doen. Zal ik Otto bellen of Corné? Dat ze u komen ophalen. Misschien hebben zij nog iets leuks met een blinde muur.’
Ronald was net thuisgekomen, kwam mama’s kamer in en vroeg wat er aan de hand was. Ik had het helemaal gehad. Ik kon er niet meer tegen. Ze kon met haar ziekte nergens beter zitten dan bij mij, bij haar eigen dochter, een grote eigen kamer met eigen badkamer, we aten wat zij wilde, ik luisterde wanneer ze wilde, ik had al mijn werk uitgesteld, ik deed alles voor haar en toch was het nog niet goed. Ik trok het niet meer. Mama begon te huilen. Ik liep de kamer uit. Ronald bleef bij haar, terwijl ik bij Louis een potje uit ben gaan janken.
Meer over Het zal je moeder maar wezen van Karin Bruers lees je hier.