Stem
‘Mama, ik ga zo naar de protestactie op de dam,’ zei mijn vijftienjarige. ‘Het kán zo niet langer.’ Ze stond voor me in de keuken. Het was een warme dag. Ze droeg een strak zwart jurkje dat maar krap over borsten en billen kwam.
‘Jij gaat zo sowieso niet protesteren,’ zei ik.
‘Ik wil mijn stem laten gelden.’
‘Dat mag jij niet.’
‘Zeker wel.’ Ze keek me recht aan, groene ogen, opgemaakt in allerlei kleuren. Een zwarte bandana om haar nek.
‘In dat jurkje ga jij he-le-maal nergens naartoe,’ zei ik.
Ze begon een verhaal over de toxic masculinity die deze wereld beheerste. Dat ze zelf bepaalde wat ze aantrok.
Ik zei dat dat meer dan oké was, maar dat ze vijftien was, dat ze nog niet alles begreep, ook al dacht ze van wel. Dat dacht ze helemáál niet, zei ze.
Ze ging naar boven om zich om te kleden. Ik appte met haar vader. Dat onze dochter op het punt stond te gaan protesteren tegen het diepgewortelde racisme in onze maatschappij. Wat nu? Wat ons gezamenlijke standpunt eigenlijk was inzake actievoeren? Of we als ouders hierin op één lijn zaten?
Haar vader en ik kwamen overeen dat we haar betrokkenheid waardeerden, maar dat we het protest nu geen goed idee vonden. Met die corona. De terrassen waren ook voor het eerst open. Het weer was broeierig. Misschien zou er door de politie ingegrepen worden? Ze was nog maar net twee weken vijftien. Ze zou zo onder de hoeven van de politiepaarden vermorzeld worden.
‘Zo goed?’ Mijn vijftienjarige was er weer. Nu in een groot grijs t-shirt en afgeknipte joggingbroek. De bandana rond haar mond gebonden bij wijze van mondkapje. Haar handen in haar zij.
‘Ja,’ zei ik, ‘maar je vader en ik hebben net besloten dat je niet mag gaan.’
‘White silence is violence, mama,’ zei ze langzaam. ‘We moeten niet zwijgen.’
Ze was al dagenlang bezig met de politiemoord op George Floyd en de opstanden in de VS. Ze kwam ’s ochtends beneden en liet me meteen, hoogst verontwaardigd, de afgetapte racistische politieberichten uit de VS horen. Ik vroeg dan vaak of ze het geluid ietsiepietsie zachter kon zetten. Dat ik nog geen koffie had gehad.
‘Je kunt je stem ook op een andere manier laten gelden, hè schatje,’ zei ik. ‘In plaats van hutjemutje op de dam te gaan staan. Dat is obviously geen goed idee nu.’
‘Linde en Emmie mogen ook,’ zei ze. ‘We houden echt afstand.’
‘Schrijf dan een stuk over racisme ofzo’, zei ik. ‘Dan doe je ook iets.’
‘Ja, iets anders kun jij niet bedenken, hè.’
Dat was waar. Iets anders kon ik niet bedenken. Als ik mijn stem wil laten horen, schrijf ik. Dat doe ik al mijn hele leven lang. In mijn boeken, verhalen, columns, daar klinkt mijn stem. In het echte leven kijk ik te vaak toe. Voor me stond mijn dochter. Klaar om in opstand te komen. Ze wilde iets doen. Niet toekijken. Ik was trots op haar. Op het vuur in haar ogen. Op die stem van haar, waarmee ze het onrecht wilde bestrijden.
Ik was als vijftienjarige anders. Ik verbond me niet met dingen die in de wereld gebeurden. Ik nam er geen deel aan. Het ging mij allemaal niet aan. Ik had geloof ik niet het idee dat ik überhaupt een stem had. Het was een andere tijd. Het wereldwijde web bestond nog niet. Ik woonde niet in Amsterdam. Ik woonde in Heijen. Daar waren geen demonstraties. Anders had ik misschien ook wel mee willen doen.
‘Oké dan,’ zei ik. ‘Als je maar voor het eten thuis bent.’
‘Yes!’ riep mijn vijftienjarige en verdween.
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.