Normaal?
Er stond een afgetrainde jongeman voor mijn deur met een blik in zijn ogen - een olijke, dacht ik - en in zijn hand een zwarte helm en een gereedschapskist. Het was de monteur. Heel fijn. Niets zo erg als een volle vaatwasser die plotseling niets meer doet.
In mijn supersmalle gang ging de bovenste beste kerel meteen al op z’n knieën voor mijn kitten die hem zo blij tegemoet hupste. Hij trok zijn jas uit, hing hem over de stoel, en de kitten sprong tegen zijn jas en snuffelde en speelde met zijn rits.
De monteur - in een te klein strak t-shirt - zei steeds ‘aaah’ en ‘wat lief’ en dat hij thuis zelf ook een poesje had. Hij was zo blij met zijn poesje. Op zijn motor reed hij de hele stad door om vaatwassers te repareren, en nu hij dat poesje had, kwam hij ’s avonds nooit meer in een leeg huis terecht.
Ik snelde achter mijn kitten aan die de tuin in was gerend voor zijn dagelijkse bootcamp-oefening. Dat is: steeds iets hoger tegen het strandmatje opspringen - dat ik aan het poortje heb vastgespijkerd -, zich op het hoogste punt met zijn nagels aan het matje vastklemmen, zich optrekken, proberen zichzelf eroverheen te laten tuimelen. Door de kiertjes van de schutting had hij al gezien dat er meer moest zijn. Een volgend level. Een andere wereld.
‘Is dit een mannetje of een vrouwtje?’ De monteur was achter me aangelopen. Zij aan zij stonden we naar de ontsnappingsoefeningen van die kleine, guitige Mio van mij te kijken.
‘Een mannetje,’ zei ik.
‘Ik heb een vrouwtje,’ zei hij.
‘Mijn vaatwasser geeft dus steeds de foutmelding ERR.’
‘Het is een beetje cliché.’ Hij lachte. ‘Maar mannetjes lopen weg, hè?’
Ik greep mijn kitten van die mat en liep terug naar binnen. Die monteur ook weer mee, natuurlijk. Mijn vaatwasser staat namelijk niet in de tuin.
‘Heb jij drie voornamen?’ vroeg hij.
‘Drie voornamen?’
‘Ja, dat zag ik op je voordeur.’
‘Dat zijn mijn dochters en ik.’
‘Ik woon ook alleen,’ zei hij langzaam. Het is geen olijke blik, dacht ik.
‘Mijn afwasmachine zit daar.’ Ik wees naar het aanrecht.
De monteur opende eindelijk zijn gereedschapskist en zeeg neer op mijn bamboevloer. Toen begon het grote sleutelen. Zijn t-shirtje schoof daarbij iets omhoog. Dadelijk is hij weg, dacht ik alleen maar. Dit moet je gewoon uitzitten tot het ding het weer doet.
Ik zat het uit. Op zeker moment deed de vaatwasser het weer, ik bedankte hem uitvoerig, betaalde meer dan honderd euro, en wilde hem onmiddellijk uitgeleide doen.
‘Het was heel leuk jou ontmoet te hebben,’ zei hij. Daarna vroeg hij of hij misschien nog even gebruik mocht maken van mijn wc.
Ik knikte. Hij liet de glazen tussendeur wagenwijd openstaan. Er zat maar een heel dun wandje tussen hem en mij in. Het bleef almaar doodstil in het hokje naast mij. Ik durfde de tussendeur niet dicht te maken.
Er kwam een berichtje binnen van mijn vijftienjarige die in de metro zat. ‘Mama, een man hield net zijn telefoon voor me met deze tekst: ‘I wish I was younger, you look awesome.’ Is dat raar of is dat een compliment? Hij is dertig of zo.’
Ik appte terug: ‘Negeren die hap.’
Zij dacht dat het misschien toch aardig bedoeld was. Ik zei dat het voor een volwassen man niet nodig was aan een kind te melden dat ze er awesome uitzag.
‘Heb je misschien ook wc-papier?’ vroeg die olijkerd toen ineens vanaf de wc.
Even later verdween mijn arm helemaal in het hokje. Hij pakte de rol pleepapier aan.
Met Mio op schoot wachtte ik tot hij zichzelf had afgeveegd.
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.