Kracht
De circuit-oefening met de bal van acht kilo lukte niet.
‘Je staat erbij als een plumpudding,’ zei de trainster. ‘Ben jij nooit boos ofzo?’
‘Heus wel.’
‘Maak je kwaad op iemand,’ zei ze. ‘Dan gaat het beter.’
Ik maakte me kwaad op iemand. Maar toch kwam die bal van acht kilo niet boven mijn hoofd uit.
‘Je hangt ook helemaal scheef.’
De trainster deed voor hoe ik erbij stond. Dat zag eruit als slappe hap, inderdaad. Alsof ik net een beroerte had gehad.
‘Ik krijg deze bal niet zo ver omhoog,’ zei ik. ‘Dat is alles.’
Heel sterk ben ik gewoon nooit geweest. Mijn tienjarige heeft de jampotjes vaak eerder opengedraaid dan ik. Mijn handen zijn altijd te iel geweest in vergelijking met de rest van mijn lichaam. Mijn bovenarmen te tenger. Totdat mijn dochters ze ineens zachtjes begonnen te aaien met de woorden: ‘Mama, je krijgt hier net zo’n lekker los vel als oma.’
Sinds een paar weken doe ik mee met een bootcampclub in het park bij mij om de hoek. We trainen twee keer in de week. Om in elk geval van mijn oma-armen af te komen. Zo lang ik geen oma ben, hoef ik ook haar armen niet. Sterker worden is sowieso iets waar ik al lang aan wil werken. Je hebt allerlei soorten kracht. Spierkracht. Geestkracht. Voor het schrijven van een boek heb je bijvoorbeeld nogal wat daadkracht nodig. Je moet door willen gaan. Volhouden. Niet halverwege afdwalen. Een sterker lichaam impliceert een meer gefocuste geest. Dat weten we inmiddels wel. Het is zaak alle krachten te bundelen.
Ik stond daar nog altijd te sukkelen met die bal in mijn armen, niet wetend hoe die omhoog te stoten.
‘Ik ben te slap.’
‘Nee, je houding is niet goed,’ zei de trainster. ‘Dat is het. Zet je voeten nou eens goed naast elkaar op de grond. Probeer eerst eens gewoon te gaan stáán. In je lichaam te staan.’
Iedereen keek. De tijd tikte.
De elf andere sporters keken naar de vrouw die - voordat ze verder konden met hun bootcampcircuit - kennelijk eerst nog op haar twee voeten moest leren staan.
‘Gaan jullie maar vast door,’ zei ik zacht. ‘Dit schiet niet op.’
‘Niks ervan,’ zei de trainster. Ze deed de oefening met de bal nogmaals aan me voor: Een squat. Een zware bal boven je hoofd tillen. Iets met in- en uitademen.
Het is nog altijd hetzelfde liedje, dacht ik. Het zal ook wel altijd hetzelfde liedje blijven. Al heb ik nu toch de gezegende leeftijd van 47 bereikt en ben - zo te zien - de alleroudste van iedereen hier. Al heb ik, vanaf mijn kindertijd tot heden, toch zeker een enorme innerlijke groei doorgemaakt. Al die prachtige ontwikkeling ten spijt; ik had niet verder van mijn lichaam verwijderd kunnen zijn dan dit.
Vanuit de kruin van de boom keek ik toe.
Nog altijd stond ik op het grasveld als het wankele kind dat niet wist hoe ze haar lichaam besturen moest. Het leek ook weer veel te lang. Die armen. Die benen. Het waren er te veel. Als tentakels van een inktvis. Ze schoten alle kanten op.
Sta ik daar weer als het kind, met het schaamrood op de kaken, dat niet weet of ze eerst haar linker- of rechtervoet voor moet zetten, dacht ik. En vooral: Hoé dan?
‘Je moet niet denken,’ zei de trainster. ‘Niet denken.’
Ik stond daar alleen maar en dacht: Ik kan het niet, ik kan het niet, ik kan het niet, ik kan het niet. Die kogel loodzwaar aan mijn voeten.
‘Naar beneden komen,’ zei de trainster. ‘Dat is alles.’
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.