Ontmoeting
Ik ging de kinderen van M ontmoeten. We kennen elkaar al anderhalf jaar, maar zijn kinderen zag ik nooit. Hij de mijne ook niet. Dat hoefde ook niet. Geen interventies in onze gezinnen. Tot het een dingetje werd. We begonnen gespleten levens te leiden. Het werd een beetje raar om elkaars kinderen, waar we toch het meest van onze tijd mee doorbrachten, nooit in levende lijve gezien te hebben. En waarom niet?
Ik was speciaal met mijn katertje naar zijn stad afgereisd. Ter afleiding. Van wie of wat, eigenlijk? Van mij natuurlijk. Ze zouden moeten samenklitten rond het babykatertje en mij nauwelijks nog in het vizier hebben. Zoals je pijn probeert te verzachten als kinderen iets heel naars moeten ondergaan. Heel af en toe zouden ze, terwijl ze het beestje aaiden of met hem speelden, van verre een blik op mij werpen en er het hunne van denken.
Maar zo werkte het niet. Alleen ik keek steeds naar mijn katertje. Alleen ik stond steeds op van tafel om te controleren of de kleine niet tóch een openingetje had gevonden om uit hun tuin te ontsnappen. Misschien was het mijn eigen pijn die verzacht moest worden? Misschien was ik juist degene die afleiding nodig had?
Ik ben sowieso niet goed met vreemde kinderen. Maar het waren niet echt vréémde kinderen. Dat was het vreemde. Ik herkende buitengewoon veel van ze. Ik zag hun vader weerspiegeld: zijn bewegingen, zijn taalgebruik, intonatie. Ook meende ik te kunnen zien wie hun moeder moest zijn. Ik begreep wat die twee ooit in elkaar had aangetrokken. En ik denk eigenlijk dat ik kon zien wat hen uiteindelijk uit elkaar had gedreven. Ik had het gezin dat rond de tafel zat nu - bijna - compleet.
De jongste lachte vrolijk en zei: ‘Je ziet er in het echt ouder uit dan op het filmpje dat papa liet zien.’
Ik glimlachte naar de jongen.
‘Véél ouder,’ zei hij weer. De twee dochters zeiden zacht iets tegen hun broertje. We weten allemaal dat zo’n ontwapenende jongen de waarheid spreekt. Ik zie er op filmpjes soms ook echt belachelijk jong uit.
De jongen trommelde nu met zijn vingers op tafel en keek naar me. Ik herkende die guitige blik van zijn vader en was bang voor wat-ie nu weer voor iets zou gaan zeggen.
We gingen lunchen. De kinderen besloten mij te vertellen over hun geboortes. Ze begonnen bij de jongste. Ze zeiden dat het bloed van zijn geboorte nog heel lang tegen het plafond had gezeten in hun moeders huis. Zij had het pas overgeschilderd, maar ze dachten dat er misschien nog wel ergens een spetter bloed te vinden was. Voor wie goed keek.
De oudste vertelde dat ze gedacht had dat haar moeder dood aan het gaan was toen haar broertje zich aankondigde. De middelste zei dat ze vlak voor de bevalling naar de buren was gebracht en er verder niet zoveel meer van wist. En het jongetje zelf zei tenslotte dat hij bijna gekild werd door de navelstreng, maar dat zijn vader hem op het nippertje gered had uit die verstrengeling. Daar ontstond onderling verwarring over; had M hem nou wel of niet gered?
Ik nam een hap van mijn broodje rosbief. Het smaakte naar dood kalf. Bloederig. Ik was al een tijdje geen vlees meer gewend.
Ze gaven me hun geboortekaartjes. Eén voor één nam ik ze aan. Van de oudste naar de jongste. Hardop las ik hun namen voor, hun gewicht, geboortetijden, en het tekstje dat erbij geschreven stond. Hoe blij en gelukkig hun ouders waren met hun komst. Het ontstaan van hun gezin lieten ze me zien.
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees van Elke Geurts ook Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.