Vlucht
‘Dag Vluchteling!’ schrijft mijn moeder me. Maar ook: ‘Je leeft maar één keer.’
Na een dikke week alleen thuis te zitten schrijven, vlieg ik morgen ineens – hop – weg. Is dat nou gewoon een leuk, plotseling plan? Of toch een ordinaire vlucht?
Mijn hele leven vertoon ik al vluchtgedrag. Zo erg was mijn jeugd in Heijen niet, maar er moest vroeger door mij wel maniakaal gelezen worden om de dagen door te komen. Ik was dat kind dat met haar ouders op vakantie ging en minstens twintig boeken meenam voor tien dagen. Hoe langer we in de auto zaten, hoe beter. Ik vond het echt heel jammer als we ergens aangekomen waren. Dan moest ik van die achterbank af. Wandelen. Dorpjes zien. Gadver. Ik was niet in die dorpjes geïnteresseerd. Geen stap wilde ik zetten. Voor de tent liggen, dat wilde ik. Met die boeken. Nou oké, ook ijs eten. En zwemmen. Vooral onderwater zwemmen. Onderwater was het te doen. Het wateroppervlak kon er dan wel rimpelloos, glad uitzien, maar ik wist dat er nog een hele wereld daaronder was die geëxploreerd moest worden. Modderig. Kronkelig. Stinkend, vaak. Wij gingen nooit naar heldere wateren.
Schrijven is ook onderwater zwemmen, de wereld die we met het blote oog niet zien zichtbaar maken. Het is een poging doen de realiteit zo dicht mogelijk te benaderen, maar het is meteen ook een vlucht ervan.
Van het schrijven zélf kun je ook weer heel goed vluchten. Wat ik nu misschien doe, met die aanschaf van dat enkeltje Bologna voor negentien euro. Zonder nadenken duwde ik op ‘naar betalen’. Dan kan ik altijd nog besluiten wel of niet te gaan, dacht ik. Al wist ik best dat ik onmogelijk een vliegticket op zak kon hebben zonder er gebruik van te maken. Terwijl: er is ook nog corona. Het milieu. In deze tijd vliegen is echt ruk. Egoïstisch vooral. Schone luchten wil ik, maar me er zelf niets aan gelegen laten liggen, zeker? Al heb ik er wel snel twee euro bij gedokt voor CO2 compensatie. Stel dat we tóch twee keer leven.
Ongeveer alles wat we doen in het leven schijnt in wezen een vlucht te zijn, las ik laatst. Netflixen, sporten, drinken, overwerken, vakantie. En van wie of wat willen we zo nodig weg? Van onszelf. Alle dingen zijn erop gericht onszelf – ons gevoel - even te kunnen vergeten. Los te laten. We willen vrij zijn.
Ik krijg twee foto’s binnen op mijn telefoon. Eén foto van mijn ex waarop mijn meisjes voor hun tent zitten in Frankrijk. En eentje van M met daarop zijn tentenkampje in Italië. Het mooiste tentenkamp is ontegenzeggelijk dat van M. Met tussen twee bomen een fijne hangmat waarin één dochter ligt te loeren. Naar de fotograaf. Ik denk dat ze haar vader ligt te peilen. Zoals alleen dochters hun vaders kunnen peilen. Misschien vraagt ze zich af naar wie hij deze foto gaat sturen. Misschien heeft ze gezegd dat ze het leuk vindt dat ik kom om hem te pleasen?
Voor de twee koepeltenten van mijn ex zitten mijn dochters. Mijn tienjarige lacht ontspannen in de camera. Naar mij. Ze weet duidelijk dat haar vader deze foto voor mij maakt. Mijn vijftienjarige kijkt een beetje stuurs achterom. Haar is gevraagd even op te kijken ‘voor mama’. Ze zien er allebei heel goed uit. Hoe langer ik naar die foto staar, hoe meer ik me een overloper voel. Oké, ik kan niet met jullie kamperen? Dan neem ik gewoon mijn intrek in een andere tent. Bij andere kinderen. Op een andere camping. Alwaar ik de plaats inneem naast een andere man. Makkelijk zat.
‘Ik snap dat je dat voelt,’ schrijft mijn moeder, ‘maar het ís onzin.’
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees van Elke Geurts ook Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.