Ongetemd
Mijn katertje is vijf maanden oud en wil de wijde wereld in, hij trekt, hij trekt, maar hij zit aan een riem, bedoeld voor een Chihuahua. Ik heb hem vastgemaakt aan de houten schutting van mijn tuin. Mijn hele schutting schudt er vaak van. Soms denk ik dat, als het nog even zo doorgaat, de kater op een dag met omheining en al verdwenen zal zijn. Dat zou nog niet eens zo gek zijn. Heb ik ook meteen een vrijer uitzicht. Ik kan me hierbinnen een beetje opgesloten voelen.
Hij vliegt mij, terwijl ik zit te werken, regelmatig zomaar aan. Bijten, krabben, spinnen, likken. Dat soort zaken.
Ik zou hem ook best los willen laten, maar er is niet ver van ons vandaan die doorgaande weg. Die grote weg waar de auto’s zo hard rijden, en waar de poezen schijnen te sneuvelen. Ik heb er, nog niet zo lang geleden, een kattenstaart gevonden.
Dit maakt op hem geen enkele indruk.
Mijn katertje is geen hond, en ik kan ook geen hond van hem maken. Dat zie ik aan de afgekloven pluchen muisjes die hij elke avond weer als prooi in zijn voerbak legt. En als wij na het eten uit wandelen gaan, met het vuilnis naar de vuilcontainer, loopt hij nooit eens gezellig naast mij aan de riem. Als een lief, braaf hondje.
Nee, mijn katertje is een roofdier. Autonoom wil hij zijn. Hoe vaak ik niet naast hem onder een auto lig te smeken of hij nu alsjeblieft door wil lopen? Soms rijst de vraag wie wie nu eigenlijk aan het lijntje houdt. Hij vertoont geen enkele drang zich aan mij te conformeren. Hij laat zich nauwelijks in het format dwingen dat wij voor hem hebben bedacht.
In rap tempo wordt hij groter en dikker. Mijn roofdier. Zijn tandjes scherper. Ik voel elke dag of hij uit het kittentuigje is gegroeid. Of ik nog minstens een vinger tussen het halsbandje en zijn nek kan krijgen. Of ik het tuigje weer wat losser moet maken. Of de dag misschien gekomen is dat ik het tuigje helemaal af moet doen.
Ik kan hem haast niet meer tegenhouden. Ik wil dat ook haast niet meer. Soms maak ik de riem van mijn katertje wel vast aan de trampoline in de gezamenlijke binnentuin. Zo geef ik hem meer ruimte, maar vrij, nee vrij is hij niet. Hij wordt nog immer beteugeld. Hij wordt door mij gedomesticeerd, tot een leuk poezelig beestje gereduceerd. Zoals dat hoort.
Het meest houdt hij van de schemering. Het roofdier snuffelt, springt en speelt in de schemer op het veldje met verschillende roofdieren uit de buurt. Ouder en geslepener dan hij. Daar zit hij dan. Mijn wilde beest. Zijn ene witte pootje geheven. Trillend van geluk. Maar uiteindelijk heeft hij altijd weer het nakijken. Waar die buurtkatten op een gegeven moment parmantig bij hem vandaan wandelen, blijft hij achter. Vastgeketend aan een babytrampoline.
En als ik naar bed ga, draag ik hem terug mijn huis in. Druk ik hem weer in de mal van huiskat. Jij moet wél lief doen, is in wezen mijn boodschap aan hem. En niet ál te lastig. Anders wil ik je niet.
Ik geef hem een extra bakje vlees om hem dat gevoel te laten vergeten. En hij eet. Hij eet om de pijn/boosheid niet te voelen. Hij eet te veel om zichzelf te verdoven. En ik geef hem dat extra voer zodat hij als een blok in slaap zal vallen. Opgekruld in zijn mandje. Zoals ik dat van hem verwacht. Braaf wild beestje.
En nu ga ik de bestseller Ongetemd leven van Glennon Doyle aanschaffen. Dat gaat over ontdekken wie je was, voordat de wereld vertelde wie je moest zijn. En een kattenluikje kopen. Zolang dat nog niet verboden is.
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees van Elke Geurts ook Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.