Toverspiegel
Op een krukje, in een verduisterde meisjesslaapkamer, zit ik met mijn ogen dicht, en herhaal in mijzelf het woord ‘hond.’ Via mijn telefoon heb ik een slaapmeditatie voor kinderen opgezet. Het is half twaalf ’s avonds. Ik voel hoe de drukte bij elke ‘hond’ meer uit mijn hoofd verdwijnt. Eigenlijk voel ik nu ook pas hoe ontzettend druk het daar was. Het gegiechel van mijn tienjarige dochter, en het vriendinnetje op het matras naast haar, is al verstomd. Ook zij luisteren aandachtig naar de zachte mannenstem.
Ik vraag me af of zij ook steeds ‘hond’ voor zichzelf herhalen, of dat ze een ander woord hebben gekozen. Dat mocht namelijk ook van de stem.
Hond, hond, hond. Het tempo wordt steeds trager, merk ik. Zodra ik aan iets anders begin te denken, is dat niet erg, geef ik mezelf niet op mijn kop, maar begin ik gewoon opnieuw met ‘hond.’
Er popt een bericht van mijn ex op. Hond, hond, hond.
Hij vraagt zich af waar onze oudste dochter vanavond precies logeert. Ik bericht hem even dat ze niet ver van mijn huis vandaan bij een vriendin slaapt. Het is die vriendin met maar liefst vier moeders. Dus dat zit wel snor. Er zal er altijd wel ééntje zijn die oplet. Smiley.
‘Maar haar telefoon is nu in het Vondelpark, schrijft hij.
‘Vondelpark?’ Hond, hond, hond.
‘Ja. Hoe zou die telefoon daar komen?’ schrijft hij.
‘Die is daar niet op eigen houtje heengegaan. Zoveel is zeker.’
‘Ik heb die locatievoorziening al een paar keer aan en uit gezet. Maar ‘zoek haar iPhone’ blijft maar steeds het Vondelpark aangeven. Gek, hè?’
‘Met die zoekfunctie is niks mis…’
Die zachte – en ontzettend slome - mannenstem vertelt nu dat we in een toverwereld terechtgekomen zijn, en dat we in een toverspiegel kijken. Een spiegel waarin je jezelf ziet zoals je wérkelijk bent. Niet alleen de buitenkant, maar degene die je diep vanbinnen bent. Je ware zelf. De gouden bron. De prachtige persoon die je vanbinnen…
Mijn been begint te trillen, mijn bloed te stromen, mijn hart sneller te kloppen. Vondelpark, Vondelpark, Vondelpark. Problemen, problemen, problemen. Vijftien. Vijftien. Vijftien. Wiet. Wiet. Wiet. Mag niet. Mag niet. Mag niet.
De hitte in dit kamertje begint ondraaglijk te worden. Er is het regelmatige ademen van mijn jongste dochter en haar logeetje. De geur van beginnend tienerzweet. Misschien kan ik de meditatie-app hier stopzetten en ongemerkt naar beneden verdwijnen.
‘Zeg kindertje, slapen jullie al?’ fluister ik. ‘Ik moet heel eventjes beneden gaan bellen nu. Ik moet…’
Nee, ze slapen nog helemaal niet, zeggen ze meteen. Het is toch nog niet afgelopen? Ze willen dat ik nog bij hen blijf zitten tot het verhaaltje af is.
‘Is er iets, mama?’ vraagt mijn tienjarige.
‘Niks’ zeg ik. ‘Als dit afgelopen is, moet ik gewoon eventjes met papa bellen.’
Ik blijf op die kruk zitten. Hoor die gedrogeerde stem aan. In een gruwelijk traag tempo praat die gast over á-dem-ha-ling. Het is bijna middernacht. Mijn vijftienjarige hangt stiekem rond in het Vondelpark. Op zoek naar degene die ze diep van binnen is, denk ik. Ik denk ook aan de twaalfjarige dochter van een vriendin die laatst blowend op een filmpje op Instagram werd gesignaleerd. Ik denk aan de vijftienjarige dochter van een Facebookvriend die is weggelopen, en al tien dagen in geen velden of wegen meer is te bekennen. Adem in, adem uit, adem weg. Ik denk aan al die ouders met wie ik praat, die met zekerheid weten dat hun tiener niet blowt of drinkt, dat weten ze écht zeker. Hun kinderen vertellen thuis wel over klasgenootjes die dat doen, maar hun kinderen zélf, nee zélf doen ze dat niet. Zó zijn ze nu eenmaal niet. Hond, hond, hond.
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.