Waarom ik aan krachttraining doe
Sinds we niet meer in groepsverband mogen sporten, doe ik drie keer in de week aan personal training, samen met een andere vrouw. Ook vandaag vraag ik me weer af waarom?
Er ligt een stang in mijn nek met twee loeizware halterschijven eraan. Mijn benen trillen. Op het bankje, met uitzicht op mij, zit een tandeloze man een joint te roken. De sportruimte is precies gelegen tussen een daklozenopvang en een coffeeshop. Omdat er maar één persoon tegelijk binnen mag zijn, sta ik deze klote-oefening op de stoep te doen. De trainster kijkt toe vanuit de deuropening.
‘FOCUSSEN!’ zegt ze. ‘Niet op alles om je heen letten.’
‘Ik wil me wel focussen, maar…’
‘Squatten nu!’
Met het gevaarte op mijn schouders, buig ik door mijn knieën. De ijzeren stang drukt in mijn nek, helt nu eens vervaarlijk naar links, dan weer naar rechts.
‘Als je je bij deze oefening niet goed focust, ga je door je rug,’ zegt de trainster. ‘Of je breekt je polsen.’
Drie keer in de week bikkelen en in juli een bikinibody! appte een vriendin laatst. Ik vraag me af of dat wel zo is. Vannacht nog, toen ik opstond om naar de wc te gaan, zag ik in het voorbijgaan weer het lekker zachte lichaam van mijn moeder in de spiegel. Mijn moeder heeft nog altijd een mooi lijf, daar niet van, maar je ziet wel dat de tijd erdoorheen is gegaan. (Wij gaan niet door de tijd heen, de tijd gaat door óns heen.)
Ik kan mezelf er ook niet jonger op trainen natuurlijk. Laatst huilde een vriendin die last van opvliegers begon te krijgen: ‘Ik moet het straks zeker hé-le-maal van mijn persoonlijkheid hebben.’ Ze keek erbij alsof dat het ergste was wat haar kon overkomen.
Ik doe dit om algehele slapte tegen te gaan. Van het lichaam én van de geest. Steeds vaker schijnt het mij toe dat die twee dus echt iets met elkaar te maken hebben.
Een sterker lichaam wil ik krijgen. Het moet niet meer nodig zijn dat de deksels thuis van de jampotjes worden gedraaid door mijn tienjarige dochter.
‘Jij zit ín je hoofd, mama. Dan gáát het ook niet,’ zei ze als vijfjarige al toen ik op een dag verwoed aan een kastdeur stond te rukken, die zij daarna zonder al te veel moeite – en in één keer - opentrok.
‘FOCUSSEN!’ zegt de trainster. ‘Als ik iets uitleg, heb ik bij jou steeds het gevoel dat het nergens aankomt.’
Mijn mede-sporter stoot kreten uit. Ze werkt zich in het zweet met halterschijven die zo zwaar zijn dat ik ze niet eens van de grond krijg. Ze loopt rood aan. Ze heeft laatst verteld dat het haar werk was om mensen te ontslaan. Dat lijkt me geen dankbare functie. Niemand is ooit blij je te zien.
‘Niet steeds op haar letten!’ zegt de trainster. ‘Focus je op jezelf!’
Met twee dumbbells van twintig kilo, ze hangen als boodschappentassen naast mijn lichaam, loop ik naar de prullenbak aan de overkant van de straat, en weer terug.
‘Je rug recht houden hoor!’ roept de tandeloze man naar me. En: ‘Zwaar, hè?’
Ik hou mijn rug recht. Maar mijn hoofd barst haast uit elkaar. Zodra ik de dumbbells neer heb gezet, begin ik als een malle op de pijnpunten achter mijn oren te duwen.
‘Wat speelt er deze week bij je?’ vraagt de trainster. ‘Ik voel soms dingen.’
‘Niks speciaals,’ zeg ik. Maar meteen schiet de woede omhoog die ik de afgelopen dagen ineens had gevoeld jegens mijn ex. Ik zou maar oppassen mannetje, had ik hem geappt, ik zit tegenwoordig op krachttraining, hè.
‘In de volgende oefening ga jij je eens flink kwaad maken,’ zegt de trainster nu.
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts' roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.