Avontuur
De avondklok was net ingegaan en de meisjes lagen net in bed, toen de telefoon ging. Het was een onbekend nummer, dus ik nam niet op. Ik zat nét op de bank verhalen van studenten te becommentariëren, de laatste paaseitjes naar binnen te werken, en na te denken over een avontuurlijk leven.
We willen allemaal een avontuurlijk leven. Wie wil dat nou niet, dacht ik. Ik vroeg me ook af wat avontuur nou daadwerkelijk inhield. Sommigen noemden het leven op zichzelf al één groot avontuur. Anderen werden juist gek van het repetitieve karakter ervan en waren constant op zoek naar het ongewisse/het onzekere/het spannende.
Die middag had ik – met stijgende bewondering - naar een interview met Tamar Valkenier geluisterd, die op haar achtentwintigste besloot huis, baan, relatie, motor aan de kant te zetten, en fulltime avonturier te worden. Dat was ze nu, zes jaar later, nog steeds. Ze had een boek geschreven over haar zoektocht naar ultieme vrijheid. Het leven van een fulltime nomade had ik, met de komst van mijn dochters, aan mij voorbij laten gaan.
Maar hoe kón het dat ik me op tweede paasdag, toen ik met mijn vriend en mijn dochters bij mijn ouders op bezoek was, juist zo’n ontzettend avontuurlijk mens had gevoeld?
De telefoon ging voor de derde keer achter elkaar.
‘Ja, u spreekt met Dierenambulance Amsterdam. Bent u de eigenaar van een kat die Mio heet?’
‘Wat is er met hem?’
‘Hij is gevonden.’
Meteen zag ik voor me hoe de jarige – Mio was vandaag één jaar geworden - onder de wielen van een auto, nee een bus, was geplet. Hoe hij nu als een matje op de weg lag, zijn zachte vacht rooddoorlopen.
‘Er is niets ergs gebeurd hoor, mevrouw,’ zei de dame van de dierenambulance snel.
Zo gebeurde het dat ik (te) laat in de avond nog op mijn wielrenfiets stapte, met een lege poezentas om mijn schouder, op weg naar het adres dat de dierenambulance had opgegeven. In de verte naderde stapvoets een auto van handhaving op zoek naar wetsovertreders. Eenmaal in de juiste straat, kon ik het opgegeven huisnummer maar niet vinden. Ook geen hond om het aan te vragen, natuurlijk. Het nummer bestond helemaal niet. Even dacht ik aan Bananasplit. Maar dat programma bestond ook al jaren niet meer.
Met veel engelengeduld werd ik uiteindelijk - door de centrale van de dierenambulance - naar nummer zesenzestig geloodst. Het huisje bevond zich ook in een dode hoek. Twee ambulancemedewerkers in fluoriderende pakken stonden daar al in het halletje te wachten.
‘Mio is binnen,’ zeiden ze en wezen naar de deur
Ik klopte op de deur en die ging open. Nog geen seconde later stond ik in een woonkamer naast een vrijwel geheel tandeloze vader, en een dochter van een jaar of tien. Het zag er grijs van de sigarettenrook. In de hele ruimte stond alleen één eettafel waarop mijn blakende, jarige job verbaasd stond toe te kijken. Tussen de schoteltjes met as en peuken.
Zijn witte pootjes in balletstand. Zijn oortjes gespitst. In de deuropening leunde het ambulancepersoneel.
Ik zag geen bank. Geen stoel. Geen kast. Geen televisie. Overal op de vloer lagen halfvolle vuilniszakken en plastic tassen. De muren waren bruin, afgebladderd. Het meisje hield mij in de gaten. Rode blossen. Te klein trainingspak. Haar vader, ingevallen mond, te groot trainingspak, vertelde vol trots over de kat die zijn dochter en hij hadden gered toen ze eendjes aan het voeren waren in het park. De poes had heel hard gemiauwd, was uitgehongerd, en vast enorm verdwaald. Ik bedankte hen ontzettend voor deze geweldige reddingsactie, en propte mijn aanstellerige kat – die een paar uur geleden thuis z’n biologische feestmaal nog had verorberd - in de tas. Het ambulancepersoneel kreeg een volgende oproep, ook ik zei gedag, zwaaide nog een keer extra naar het dappere meisje, sloot hun deur achter me, liet haar weer achter in het ongewisse.
Ik wist: avontuurlijk willen leven is iets voor luxepaardjes.
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts' roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.