Te dik
Ding dong. Mijn personal coach stond op de stoep met een weegschaal onder haar arm.
‘Zo!’ zei ze luid. ‘Zullen wij de harde cijfers eens gaan bekijken.’
‘Van mij hoeft het niet zo,’ zei ik.
‘Jawel, het is altijd beter de waarheid onder ogen te zien.’ Ze was mijn woonkamer al in gelopen. Schoorvoetend kwam ik achter haar aan. De waarheid, dacht ik, de waarheid. Wat ís de waarheid? Ik voel me goed. Ik voel me beter dan ooit. Fitter. Steviger. Meer aanwezig. Dat is ook de waarheid.
‘Het heeft geen zin om je kop in het zand te steken.’ Mijn coach zette de weegschaal – met een kleine klap - voor mijn voeten. ‘Daar staat-ie,’ zei ze.
In de ochtend had ik bij haar gesport, maar het was nu tijd voor de cijfers. Het vetpercentage, spiermassa, BMI, gewicht. Dit was allemaal onderdeel van het personal training traject waarin ik zat.
‘Ik weet het zo ook wel zo ongeveer,’ zei ik. ‘Ik moet gewoon eventjes stoppen met drop en pistachenootjes en zo.’
‘Dat ‘zo ongeveer’ van jou kennen we, zei ze. ‘Meten is weten.’
Dat was ook wel weer waar.
Zelf had ik geen weegschaal in huis. En van oudsher ging ik alleen op weegschalen staan op megamagere momenten. M’n ribben moesten te tellen zijn. Alleen als ik in tijden van stress en ongeluk ergens een weegschaal tegenkwam, wilde ik mijn voeten er nog weleens opzetten. Bij wijze van opkikkertje. Zo van: al dit ongeluk is tenminste érgens goed voor.
De laatste keer dat ik mezelf woog, was alweer jaren geleden, ver voor het Coronatijdperk, in een saunacomplex waar mijn moeder me op therapeutische basis mee naartoe had gesleept. Mijn gemoed mocht toen wel loodzwaar zijn geweest, de rest van mij was wel mooi vederlicht! Hoera!
Nu was dat anders. Heel anders. De magere jaren waren voorbij. Niks te hoera’en.
Mijn grootste broeken sneden in mijn taille. En zelfs mijn moeder appte laatst: ‘Je vader en ik vonden dat je er heel goed uitzag!’ Zodra je ouders benoemen dat je er heel goed uitziet, weet je zeker dat je vette jaren zijn aangebroken.
‘Trek je sokken maar uit,’ zei mijn coach. ‘Het moet op blote voeten.’
Langzaam trok ik mijn sokken uit. Extra goed voelde ik hoe mijn buik een beetje over mijn broekrand blubberde. Maar met een trui erover zag je daar niets van.
‘Hop hop!’ zei ze. ‘Erop!’
Het stond mij tegen om gewogen te worden. Maar hé, waar zou ik bang voor zijn? Het waren maar cijfertjes. Dit is body-shaming, hoorde ik mijn oudste dochter al uitroepen. Wat is dit voor flauwekul! Misschien werd ik hier inderdaad wel een beetje gebodyshamed.
Ja, het is juist hoe meer Elke hoe beter, dacht ik terwijl ik mijn handen in mijn zachte zij zette en op de weegschaal stapte. Hoera!
‘Ja, dit gaat de verkeerde kant op,’ zei mijn coach.
Sinds ik aan personal training deed, was ik tussendoor wel veel meer lekkere dingen in mijn mondje gaan stoppen alleen omdat ik tóch zo veel sportte. Zo at ik bergen pistachenootjes.
En omdat ik in de veronderstelling verkeerde dat die heel gezond waren, kocht ik er kilo’s van bij de Turkse kruidenier.
‘Pistachenootjes! Weet je wel hóéveel calorieën daarin zitten?’ riep ze uit. ‘Gru-we-lijk!’
We keken samen naar de vier verschillende cijfers op haar weegschaal.
‘Jij traint dus helemaal voor niks zo,’ zei mijn coach.
Van het ene op het andere moment bleek ik te veel vet te hebben, te weinig aan spiermassa en zat ik in een dieetprogramma waarin ik elke week een halve kilo af moest zien te vallen.
‘En als je dat niet haalt, moet je voor straf honderd burpees doen!’ lachte ze.
Nog nooit eerder had ik op een weegschaal gestaan die ook mijn orgaanvet woog. Maar met mijn orgaanvet was niks mis.
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger.
Lees ook Elke Geurts' roman Ik nog wel van jou.
Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.